werd en ten gevolge waarvan het schier geheel ten onder ging, was dubbel betreurenswaardig, omdat hij werd gevoerd tusschen menschen, die elkander bij elke gelegenheid broeders noemden. De gebeurtenissen, die den oorlog in Duitschland voorafgingen en vergezelden, liggen nog versch in het geheugen; Sadowa heeft Waterloo doen vergeten en de vreeselijke slachting, die daar op den 3en Juli van het jaar 1868 plaats had, heeft maanden lang stof geleverd aan de dagbladen en menig boekdeel doen ontstaan.
Er komen echter van tijd tot tijd nog bijzonderheden aan het licht, die niet van invloed zijn geweest op den gang der gebeurtenissen, maar uit den bijzonderen familie-kring zijn voortgesproten, doch daarom niet minder meldenswaardig zijn. Wij willen onzen lezers een van die gebeurtenissen meêdeelen, zooals zij ons ter oore is gekomen.
Onder de oostenrijksche officieren, die aan den slag van Sadowa deel namen, bevond zich ook zekere kapitein Brünn, een zeer geacht man, van buitengewone militaire bekwaamheden. In de wandeling werd hij door zijne soldaten papa Brünn genoemd, omdat hij inderdaad voor allen als een vader zorgde. Dit nam echter niet weg, dat een hunner daarin den voorrang had. Hij heette Schauffen en was de zoon van Brünn's boezemvriend. De jonge soldaat, die zwak van gestel was, werd vóór den veldtocht zooveel mogelijk verschoond van verm oeienden arbeid, en Brünn had ook gezorgd, dat hij bij de verschillende gevechten zoo min mogelijk aan het vuur blootgesteld was; doch in den slag van Sadowa, toen de dood van alle kanten zijne offers eischte, was dit onmogelijk geworden.
De slag was reeds beslist; de pruisische naaldgeweren maaiden de oostenrijksche soldaten met honderden tegelijk weg, en veroorzaakten in hunne gelederen eene ontzettende verwarring. De cavallerie hield nog stand, doch de infanterie verstrooide zich naar alle zijde, opgejaagd en vervolgd door den vijand, die, belust op de roemrijke overwinning, van het dooden een spel scheen te maken. Ook kapitein Brünn had den strijd moeten opgeven, en met 80 zijner manschappen, onder wie zich ook Schauffer bevond, de vlucht nemende, was reeds ver van het slagveld verwijderd, toen hij onverwacht door 150 Pruisen werd aangevallen. Aan ontwijken viel niet te denken, ofschoon het te voorzien was, dat de botsing in zijn nadeel moest uitvallen. Hoe moedig de Oostentenrijkers ook streden, en hoe zij ook met verachting van alle doodsgevaar op den vijand indrongen, zij moesten voor hem het veld ruimen, meer dan de helft aan dooden en gekwetsten op die plaats achterlatende. Slechts aan lijfsbehoud denkende, sloegen de Oostenrijkers verschillende richtingen in, iets wat wellicht hun leven redde, daar nu ook de Pruisen, wier gelederen insgelijks zeer gedund waren, gedwongen werden zich te verstrooien.
Brünn, Schauffen en nog eenige manschappen sloegen den weg naar het dorp Sadowa in. De hoofdstrijd was wel niet ver van dat dorp aangevangen, maar had zich verplaatst, zoodat daar toen een betrekkelijk groote stilte heerschte. De vluchtenden, die als herten opgejaagd werden, hadden het geluk nu en dan een boschje te ontmoeten, dat hen voor eenige oogenblikken aan de oogen hunner vijanden verborg. Het was blijkbaar, dat de Pruisen er belang in stelden, den kapitein in hunne macht te krijgen, die belangloos genoeg was, aan zijne soldaten den raad te geven, dat zij hem aan zijn lot zouden overlaten, dewijl zij daardoor wellicht hun leven zouden kunnen redden. Dit aanbod werd van de hand gewezen; doch toen een oogenblik later de kogels hen om de ooren floten, en zij zich door het struikgewas een weg wisten te banen, werden zij onwillekeurig gescheiden; Brünn bevond zich eindelijk alleen met Schauffen.
‘Maak u uit de voeten, jongen!’ riep hij hem toe; ‘gij ziet dat het voornamelijk om mij te doen is,’
‘Ik blijt bij u, wat ook moge gebeuren, kapitein!’ klonk het antwoord.
‘lk verzoek het u als vriend, Schauffen,’ hernam de kapitein, ‘gij zijt nog zoo jong. Groet uwen goeden vader, en, wanneer ik hier mocht blijven, bid dan voor mijne ziel.’
‘Ik verlaat u niet, waarde kapitein,’ sprak de jongeling bewogen, ‘wij zullen beiden gered worden of te zamen sterven.’
Brünn drukte den jongeling de hand en zeide: ‘Vooruit dan, in den naam van God, want hier kunnen wij niet blijven.’
Nadat zij, zoo snel hunne vermoeidheid dit gedoogde, ongeveer honderd passen verder gegaan waren, zagen zij door het geboomte het torentje der kerk van Sadowa, 't was of beiden ingegeven werd, dat zij nergens veiliger konden zijn dan in 's Heeren huis. Zij snelden met inspanning van alle krachten voort en Schauffen liet een vreugdekreet hooren, toen hij de kerk geopend vond. Het gebouw binnengaan en onmiddellijk de deur sluiten, dat was het werk van één oogenblik. Zij waren er wel overtuigd van, dat de vijand hen ook daar zou zoeken, doch het was hen desniettemin, alsof het gevaar, waarin zij verkeerden, reeds geweken was, zelfs nog op het oogenblik dat de Pruisen hun best deden, om de kerkdeur met de kolven der geweren te verbrijzelen. De vluchtelingen vonden in de kerk nog twee zijdeuren geopend. Toen Schauffen, haastig de eene sloot en den kapitein aanspoorde om zich zoo spoedig mogelijk door de andere te verwijderen, zeide deze op plechtigen toon: ‘Neen Schauffen, hier woont God, die alleen ons in dezen uitersten nood nog kan redden, laten wij ons door een kort gebed aan Zijnen heiligen wil onderwerpen, en den bijstand van Maria afsmeeken.’
Beiden knielden nu voor het altaar neêr, in een innig gebed verzonken, middelerwijl de kerkramen rinkelden onder de krachtige stooten, die de hoofddeur te weêrstaan had. Lang kon die deur niet meer tegen het geweld bestand zijn, want zij kraakte in hare voegen.
De kapitein maakte een kruis, richtte het hoofd op en zeide: ‘kom laten wij nu eens zien wat ons te doen staat.’ Daarop begaf hij zich naar de kleine deur, waaruit hij den sleutel nam. Zoodra zij zich buiten bevonden, sloot hij de deur in de overtuiging, dat de Pruisen de kerk zouden doorzoeken, wanneer zij er binnen gedrongen waren. Dat duurde dan ook niet lang, want nog nauwlijks hadden de beide vluchtelingen gelegenheid gehad, om het terrein, waarop zij zich bevonden, te verkennen, of zij hoorden de kerkdeur krakend ineen storten, en de vijanden het gebouw binnen stormen.
De avond begon reeds te vallen, en de plaats, waar de Oostenrijkers zich bevonden, was zoo dicht begroeid, dat het wijkend daglicht nauwlijks doordrong. ‘Het komt mij voor, dat wij hier gerust eenige oogenblikken den afloop kunnen afwachten,’ fluisterde de kapitein, want onze vervolgers zullen wellicht denken, dat wij ons door de andere zijdeur, waarin de sleutel nog steekt, verwijderd hebben. Hij legde zich in een hoek tegen de hooge kerkmuur op den grond neêr en Schauffen volgde zijn voorbeeld. Zoo luisterden zij in angstige afwachting naar hetgeen in de kerk voorviel, en vernamen duidelijk, dat de Pruisen, na eerst langen tijd gezocht te hebben, de kerk verlieten, hetzij om hunne vervolging staken, of om deze buiten voort te zetten. Het was, of hun een steen van het hart viel, toen het geluid der voetstappen al minder en minder werd en eindelijk geheel ophield. Hunne ooren bleven als het ware geboeid aan elk gerucht, dat zich in de verte of nabij deed hooren, tot een volkomene stilte ontstaan was, en zij onwillekeurig, door afmatting, in een diepen slaap vielen.
Toen den volgenden morgen de vluchtelingen door de stralen der zon gewekt werden, bevonden zij zich op Sadowa's kerkhof, te midden van grafsteenen en kruisen. Hun eerste werk was God vurig te danken voor hunne redding; daarna verlieten zij behoedzaam hunne schuilplaats, en hadden het geluk, het oostenrijksche leger te bereiken, zonder door de Pruisen opgemerkt te worden, die de vlakte van Sadowa doorzochten.