De kinderen der woestijn in een europeeschen tuin.
Groote of hooggeplaatste mannen hebben, even als andere stervelingen hunne liefhebberijen. De geschiedenis, van het bijzonder leven van die mannen, bevat menige merkwaardigheid over hunne geliefkoosde uitspanningen. Paus Sylvester II besteedde de weinige oogenblikken, die zijne verhevene waardigheid hem vrij liet, aan de wiskunde; Alexander VI, de zoo onrechtvaardig belasterde paus, kon op den troon gekomen, niet vergeten, dat hij advokaat was geweest en bleef de rechtsgeleerdheid beoefenen; Leo X was een vurig minnaar der schoone kunsten; koning Frederik II hield veel van lange dragonders; Lodewijk Philips van prachtige kasteelen; Maria Antoinette van bekoorlijke buitenplaatsen; de in 1864 overleden koning van Wurtemberg van arabische paarden.
Met die paarden-liefhebberij willen wij ons eenige oogenblikken bezig houden, naar aanleiding van ommestaande gravure, vervaardigd naar eene photographie, in koning Willems tuin genomen.
Op een paar uren afstands van Stuttgart ligt, op een vruchtbaar plateau (vlakke kruin van een berg), een uitgestrekte paardenfokkerij, aangelegd in het jaar 1810 door den toenmaligen kroonprins van Wurtemberg. Van jongs af had prins Willem veel lust in het paardrijden; elk uur, dat hij van zijne studiën kon afzonderen, bracht hij te paard in het vrije veld of in de bosschen door. Toen hij zijne studiën voltooid had en dus geheel meester van zijnen tijd was, gaf hij gevolg aan een lang gekoesterd verlangen, en legde met toestemming zijner ouders de fokkerij Scharnhausen aan. Maar gewone paarden konden zijnen smaak niet voldoen; hij moest iets buitengewoons hebben en verlangde paarden te bezitten, waarop de fijnste kunstkenner niets wist af te wijzen en die al overtroffen, wat men in dat genre ooit gezien had. De schoonste paardenrassen leverde, zoo als hij wist, Europa niet op; Afrika moest hem dus paarden bezorgen. Evenwel men had hem verhaald, dat de arabische soorten nog verre worden overtroffen door persische en door die, welke men in vele streken van Midden-Azië vindt, en hij besloot met deze een proef te nemen.
Nu ging een aantal gezanten en brieven op weg naar onderscheidene oorden van Azië, en weldra kwamen drie merriën en een hengst aan, dien hij Emir heette, en welke hem later op het oorlogsveld menigmaal van den dood redde, waarom hij, als licht te begrijpen valt, bijzondere voorliefde voor dit paard aan den dag legde. Doch deze vier paarden konden slechts aanzien worden als de voorloopers van het groot aantal, dat gedurende een reeks van jaren uit Azië en Afrika naar Scharnhausen kwam. In het jaar 1818 kwam eene bezending uit Persië en den Kaukasus; deze had de Koning voornamelijk te danken aan de tusschenkomst van zijne gemalin, die een zuster was van keizer Alexander van Rusland. Doch al deze paarden toonden hem, dat het bezijden de waarheid is, wat men hem had verhaald, want zij moesten in verschillende opzichten onderdoen voor de arabische, die hij op onderscheidene plaatsen van Europa tijdens de oorlogen van het eerste keizerrijk gezien en bewonderd had. Nu werd den russischen gezant te Constantinopel bevolen, pogingen aan te wenden bij den Sultan, om edele paarden te verkrijgen uit de landen, die in Afrika lagen en tot Turkije behoorden; tegelijk vertrok zekere graaf Rzeurisky naar Arabië. Tot groote voldoening van zijn koninklijken gebieder keerde hij twee jaren later met 8 hengsten en 12 merriën weder, en deze kunnen als de stamouders beschouwd worden, niet alleen van de tegenwoordige bevolking van Scharnhausen, maar ook van een aanzienlijk gedeelte van de paarden uit het geheele koningrijk Wurtemberg.
Evenwel bepaalde zich de Koning niet enkel tot het arabische ras; onophoudelijk kwamen nog paarden uit Persië, Nubië, de Steppen, den Kaukasus, Engeland enz., en eerst toen de koning zich in alle opzichten had overtuigd, dat geen dezer soorten met de echt arabische kon vergeleken worden, bepaalde hij voor goed zijne keuze.
De vrees van sommigen, die meenden dat de afstammelingen der arabische paarden in schoonheid verliezen zouden, werd niet bewaarheid. Evenwel zij bezaten volkomen recht tot die vrees, maar hadden alleen de buitengewone zorg niet in aanmerking genomen, die de Koning voor zijne paarden aan den dag legde. Toen de baron van Hügel bij den egyptischen onderkoning verscheen om paarden te koopen, zeide deze: ‘het arabische paard is zoolang arabisch, als het de lucht der woestijn inademt.’ En Hügel zelf schreef: ‘Het arabische paard, in de opene woestijn geboren en tot aan zijn dood slechts aan de vrije lucht gewoon, leeft van zijne geboorte in strijd met de elementen.’ In zijne vroegste jeugd begint het een leven vol moeite en ontberingen; als europeesche paarden nog als jonge kinderen verzorgd worden, moet het arabische reeds den bedouïen van den eenen hoek der woestijn naar den anderen voeren, hem in den strijd ondersteunen en redden, zoo hem een vijand op de hielen zit. Hij ademt altijd dezelfde zuivere, warme, droge lucht in, die zijn bloed verdunt en de elasticiteit zijner longen vermeerdert.
Maar de nauwlettende zorgen des Konings plaatsten de paarden in een toestand, die niet veel verschilde van dien, waarin zij tot dan toe hadden geleefd. Het verschil van luchtkring was gelukkig niet zeer groot, en in de andere vereischten wist de Koning zoodanig te voorzien, dat meer dan vergoed werd wat aan den aard der lucht ontbrak. Reeds het eerste geslacht was grooter en krachtiger en had niets verloren van de schoone vormen en het fijne en zijdeachtige van het haar der arabische paarden.
Wij moeten koning Willem de eer geven, dat hij met dit alles niet alleen eigen genot beoogde, maar ook de bevordering van het belang zijner onderdanen, voornamelijk van den landbouwenden stand. De welvaart daarvan was zijn levensdoel, en aan het bereiken daarvan maakte hij alles, en niet het minst zijne paardenliefhebberij dienstbaar.