Watervallen.
Water,’ zeide de geleerde natuurkundige Bendant, ‘speelt een gewichtige rol in de veranderingen, die onophoudelijk aan de oppervlakte der aarde worden waargenomen.’ Wij gelooven dat Bendant zich niet sterk genoeg heeft uitgedrukt; naar ons gevoelen, het zij met alle nederigheid gezegd, hebben de gewichtigste veranderingen van de oppervlakte der aarde aan het water haar ontstaan te danken gehad.
Zeker kunnen stormen, orkanen, aardbevingen, vulkanische werkingen op de aardkorst een grooten invloed uitoefenen, doch zij brengen slechts plaatselijke veranderingen aan; zelfs kan men over het algemeen zeggen, dat zij meer verwoestingen dan veranderingen - wat in den zin, waarin wij hier spreken, niet hetzelfde is - aanbrengen. Het water daarentegen werkt overal; het verdeelt onze aarde in vastlanden, en houdt ze op groote afstanden van elkander verwijderd; het dringt de aarde in, ondermijnt haar, komt op eene andere plaats te voorschijn, maakt van eene beek een stroom, van een meer een zee, en verricht inmiddels meer scheikundige bewerkingen, dan alle scheikundigen, die geleefd hebben, leven of zullen leven, te zamen. Het water overtreft in uitgestrektheid het land, maar is nooit tevreden met zijn gebied; het verlangt meer naar uitbreidingen zijner grenzen, dan sommige der thans regeerende vorsten naar die van hunne staten; het voert, om die te verkrijgen, een eeuwigen strijd tegen zijn vijand, het land, dien het nimmer met rust laat. Wij willen slechts een paar bewijzen aan voeren, die voor de hand liggen. Vergelijk de oppervlakte der Nederlanden met die van voor 2000 jaren. De Zuiderzee stroomt thans dààr, waar vroeger wild en later tam vee een overvloedig voedsel vond; de rij van eilanden, die het noordelijk en voor een gedeelte het westelijk deel van ons land als een halven ring omsluit, was vroeger de grens van ons vastland en had hier en dààr openingen, om rivieren in de zee te laten vloeien. Het Haarlemmermeer, oorspronkelijk een plas, maakte zich door zijne gedurige zucht naar vergrooting zoo berucht, dat men het den waterwolf noemde. Dollart en Biesbosch kochten hun bestaan, ten koste van steden en dorpen en duizenden menschen.
Niet alleen dat dikwijls water verscheen, waar het vroeger niet was, maar het veranderde ook menigmaal in den loop der eeuwen van richting. Vele rivieren hadden vroeger een geheel anderen loop dan thans. De Schelde had zeewaarts gansch andere kronkelingen; in 't noorden gaven Lek, IJssel en andere rivieren de Maas door haren aangroei meerdere kracht en deden haar haren mond verwijden en het land wegscheuren, dat haar den weg wilde belemmeren. Rijn en IJssel hadden hunne uitwateringen in Friesland, en vele kleinere rivieren waren genoodzaakt aan den drang van grootere toe te geven, en met haar denzelfden loop te nemen, dus zich in haar op te lossen, of een onzijdig gebied op te sporen.
Let men op twee eigenschappen des waters, zijn oplossings- en zijn draagvermogen, dan wordt het begrijpelijk, hoe het zulke gewichtige veranderingen kan aanbrengen. Geen berg, geen rots, geen klip zoo hard, of het water dringt er in en vangt een vernielingswerk aan. De tijd komt het hierin te hulp. Met onuitputtelijk geduld knaagt het aan diamantharde rotsen, en is niet tevreden, voordat het een gedeelte heeft losgewerkt. Het gewonnene spoelt het weg, zoodat het grootere ruimte krijgt en met vermeerderde kracht kan werken. Zoo wordt het fundament verzwakt of weggenomen, en het rotsgevaarte, dat machinen van 1000 paardenkracht niet van plaats hadden kunnen doen veranderen, valt in den schoot van zijnen vijand.
Niet tevreden met de rots vernield en tot gruis vermalen te hebben, neemt het water een aantal van de bestanddeelen, die haar vormden, in zich op en houdt die onmeêdoogend gevangen. Het eerst zoo zuivere water bezwangert zich met kalk, gips, allerlei zouten, ijzer en andere metalen; de zoete vloeistof wordt een zout en bitter vocht, en het water, dat de wolken lieten vallen en dat op de rivieren schepen droeg, stroomt in de zee, met de verschillendste stoffen bezwangerd, en neemt overgroote handelschepen, een aantal zwaar bevrachte ijzeren monitors op den rug.
Het draagvermogen, dat het water bezit, stelt het in staat kolossale voorwerpen gemakkelijk te vervoeren. Een schooljongen weet tegenwoordig, dat een lichaam minder zwaar in het water weegt dan in de lucht. Wanneer men een voorwerp in het water houdt, verliest het zoo veel van zijn gewicht, als de hoeveelheid water weegt, die het verplaatst. Men kan hiervan gemakkelijk eene proef nemen. Wanneer men een emmer water schept uit een rivier, kan men den vollen emmer met één vinger vasthouden, zoolang hij geheel onder water gedompeld is; trekt men hem evenwel daaruit, dan moet men meerdere kracht aanwenden, en de emmer wordt zwaarder, als hij geheel boven het water komt. Deze eigenschap des waters is ontdekt door den beroemden wiskunstenaar Archimedes, die 212 jaren vóór Christus geboorte te Syracuse omkwam.
Daar nu een aantal steensoorten, zand, klei enz. in soortelijk gewicht het water niet verre overtreffen, verliezen zij in het water de helft, het derde of vierde gedeelte van hunne zwaarte en laten zich dus gemakkelijk vervoeren. Wat heeft nu ten gevolge daarvan plaats? Dat het water, wonderlijk genoeg, op de eene plaats stukken lands afscheurt en ze naar eene andere voert; dat ze het eene land verkleint om het andere te vergrooten. Het water maakt te grootere veranderingen, naarmate het door grootere kracht wordt voortgestuwd; dit heeft vooral plaats bij watervallen.
De grootste watervallen vindt men in Amerika, als: den Missouri-val; den val van den Rio-Vinagre bij Puracé en van den Rio-Vogota bij Tequendama, beiden in Nieuw-Granada; de Niagara en den Trenton in New-York. In Afrika heeft men de vallen van den Nijl en die van de Zambese;