[Nummer 23]
De kleine Vogelvanger.
Nevenstaande gravure verplaatst ons in eene boerenwoning of liever, in den stal, die er bij behoort. Door de openstaande staldeur zien wij den grond, met sneeuw overdekt en de boomen, geheel of gedeeltelijk met een sneeuwkleed omhangen. 't Is dus in den winter. Menschen en dieren gevoelen dit, en de boer heeft dan ook gezorgd, dat zijn vee in een warmen stal geplaatst is. Voor de vogels is het een zeer droevige tijd, en het kost hun eene ongehoorde inspanning om in hunne behoeften te voorzien. De knaap, dien wij op den grond gebogen zien, maakt van den droevigen toestand, waarin de vogels verkeeren, gebruik, om hen in zijne macht te krijgen. De aarde is geheel verborgen; geen wormpje of zaadkorreltje vertoont zich om den honger der lieve zangers te stillen. Zij verzamelen zich in de nabijheid der woningen en letten nauwkeurig op, of iemand hun iets toewerpt of afval naar buiten draagt, waarin misschien nog iets voor hen te vinden is.
De slimme gast zou gaarne een vogeltje willen bezitten, maar het verkiest nog altijd de vrije natuur boven een enge kooi, en al biedt die kooi ook volop eten aan, het laat zich niet gemakkelijk vangen. Hij heeft het reeds beproefd op verschillende wijzen, zonder dat zijne pogingen geslaagd zijn. Nu vond hij, o geluk! een zeef, waarmede zijn vader in den herfst het kaf van de tarwe scheidt. Haastig maakte hij er zich meester van, bracht haar voor de deur, zette haar met de eene zijde op den grond en deed haar aan de andere op twee houtjes rusten. Aan het eene bond hij een koordje, en begaf zich nu in den stal, na onder de zeef eenige broodkruimels gestrooid te hebben. Zie hem daar op den grond geknield liggen, half achter de ton verscholen; hij tuurt op de zeef en op de vogels met niet minder begeerlijkheid, als een gierigaard op schatten. Niet alleen zijn zusje, maar ook zijne zuster, een groot kind, slaat met bespiedend oog de bewegingen der vogels gade; en zal het geluk hen dienen, zullen een of meer vogels onder de zeef zijn gevangen, als de knaap het houtje heeft weggetrokken, dan zal er in dien boerenstal een vreugde, een blijdschap heerschen, die geen pen in staat is te beschrijven.
O die kindervreugde, ze is zoo ongekunsteld, zoo zuiver, zoo onverdeeld! Geen koning te midden zijner hovelingen, geen rijkaard te midden zijner schatten geniet zulke vreugde, eene vreugde, zoo geheel vrij van zorg en kommer, als een kind, dat zich aan zijne kinderlijke spelen overgeeft. Het is, wijl het kind de zorgen, den kommer des levens niet kent, maar ook en voornamelijk, omdat zijne ziel nog zuiver en onschuldig is.
Die kleine vogelaar wekt aangename herinneringen uit onze kinderjaren op. Wie heeft in zijne jeugd niet eens een vogel willen vangen? Zelfs toen wij nog nauwlijks de eerste broek en het A.B. boek versleten hadden, namen wij alle listen te baat om de vogels, die het waagden in onze nabijheid te komen, in onze macht te krijgen, en wij lieten het ons gereedelijk wijs maken, dat het, om ze te vangen, genoeg was, een handvol zout op hunnen staart te leggen.
Het is zeer onschuldig, dat strikken spannen in den gulden leeftijd, doch later worden dezelfde listen met minder gerust geweten aangewend. Als de zorgen des levens komen, en zich aan die zorgen de zucht paart, om in den maalstroom der wereldsche beslommeringen anderen voorbij te streven, dan worden er strikken gespannen, die dikwijls niet toegehaald kunnen worden, zonder dat ook het geweten er in gevangen geraakt. Bij een goede vangst mogen sommigen al eens eene kortstondige vreugde gevoelen, het hart zal niet zoo onschuldig kloppen, als dat van onzen kleinen vogelvanger, wanneer het hem mocht gelukken den prachtigen vink meester te worden, die zich zoo roekeloos bij het verradelijke aas waagt, dat hem toegeworpen is.
En niet slechts op industriëel en maatschappelijk, maar ook vooral op godsdienstig en politiek gebied worden, tegenwoordig vooral, gevaarlijke strikken gespannen. Van de eene zijde worden duizenden door het lokaas eener valsche vrijheid verleid, van de andere zijde tracht men hen door het lokaas der valsche wetenschap van den godsdienst te berooven. Christus heeft ons van de banden der zonde ontdaan; Hij heeft ons de schoonste vrijheid geschonken, ons namelijk tot kinderen Gods gemaakt; en de moderne lokkers stellen allerwegen hunne strikken, om ons van die vrijheid en die voorrechten te berooven. Zij werken vooral met het aas der valsche wetenschap, dat zij smakelijk weten te bereiden. Het is vooral de jeugd, die aan de strikken der verleiding bloot staat, niet alleen door de schandelijke romans, maar ook door de werken van wetenschap en kunst, die haar worden aangeboden. Men is er in de laatste jaren vooral op uit, om onder den dekmantel van liefde voor de wetenschap, bij vele nuttige kundigheden, de meest gedrochtelijke denkbeelden ingang te doen vinden, die als zijpaden tot den weg des ongeloofs te beschouwen zijn. Het gefluit van die vogelvangers is streelend en zoet, doch wee hem, die aan dat gefluit gehoor geeft, want hij waagt er zijne schoonste vrijheid aan, en de ondervinding heeft, helaas! maar al te veel geleerd, dat men moeilijk uit zoodanige strikken kan ontkomen.
Moge het onschuldig spel van den kleinen vogelvanger ons leeren, dat wij even als de vogels steeds op onze hoede moeten zijn voor hen, die, listig als de slangen, langs den grond kruipen en soms geheel verborgen zijn, doch die overal op maatschappelijk gebied en zelfs in den huiselijken kring, met het lokaas van verleidelijke boeken en geschriften, hunne strikken spannen.