De Maagd van Orleans.
Bijna honderd jaren lang werd tusschen Engeland en Frankrijk een hardnekkige oorlog gevoerd, en met ieder jaar werd de verwachting meer volkomen dat de engelsche kroon, die zich aanvankelijk slechts met het hertogdom Normandië poogde te verrijken, eindelijk in het bezit van geheel Frankrijk komen zou. De strijd begon in het jaar 1337; de bloedige slag van Crecy in 1340 bracht den Franschen onberekenbaar nadeel toe en werd in 1347 gevolgd door de inneming van Calais. Van uit dit vast punt breidden de Engelschen zich over geheel Noordelijk Frankrijk uit, en veldslagen brachten hun vaak geen grooter voordeel aan dan het sluiten van den vrede. Onder den krankzinnigen Karel VI (1380-1422) veroverden de Engelschen geheel Normandië, en de engelsche koning Hendrik V rekende er op Karel VI op den franschen troon te zullen opvolgen. Maar omstreeks 1415 werd de zoon des laatsten als regent aangesteld, en deze begon met zijne goddelooze moeder Isabella van Beijeren van het hof te verwijderen. Isabella vluchtte naar het hof van Bourgondië, welks hertog Joannes haar opnam en bescherming verleende. Hij trok naar Parijs, nam die stad in en viel kort daarop onder de hand eens sluipmoordenaars. De dauphijn, van dezen aanslag beschuldigd, werd van het regentschap ontzet, en de zoon des vermoorden, Philippus de Goede, vereenigde zich met den engelschen koning om dezen de kroon van Frankrijk te bezorgen. De Engelschen sloegen nu het beleg voor Orleans, en daar Hendrik V en Karel VI bijna gelijktijdig gestorven waren, meenden zij in naam van den zoon des eersten, Hendrik VI, een kind van negen maanden, reeds over geheel Frankrijk te kunnen beschikken. Karel VII, die zich na den dood zijns vaders als rechtmatigen koning beschouwde, werd slechts door een klein getal getrouwen bijgestaan; een kleine hoek van Frankrijk bood hem veiligheid; evenwel zoo verschrikkelijk was zijn toestand, dat hij naar Schotland vluchten wilde. Maar nu de nood op het hoogste was, kwam God tusschen beiden. Hij wekte de maagd van Orleans op om voor Karel VII een rijk te gaan veroveren.
Jeanne d'Arc of du Lys werd in het jaar 1410 in het dorp Domremy (departement de la Meuse) uit arme maar brave ouders geboren. Van hare vroegste jeugd af gaf zij blijken van groote ingetogenheid en liefde tot de deugd. Zij ontweek meestal hare mede-dorpelingen en was nergens liever dan op het veld bij hare schapen waar zij gelegenheid vond zich met gebeden en overwegingen bezig te houden. Toen zij 17 jaren oud was, verscheen haar de aartsengel Michaël en gebood haar de stad Orleans te gaan ontzetten, en den koning te Rheims te doen kronen. Van hare ouders vergezeld, begaf zij zich naar Baudricourt, gouverneur van Vaucouleurs. De edelman wilde nauwlijks met haar in gesprek treden, doch op haar aandringen liet hij haar verhalen wat er gebeurd was. Nadat zij van de verschijning gesproken had, voegde zij er bij dat zij op bevel des Heeren tot hem gekomen was, op dat hij den dauphijn zou doen weten dat deze moedig blijven en zich in geen gevecht wikkelen zou, wijl de Heer ter helft van de Vasten hem hulp zou zenden; het was de uitdrukkelijke wil des Heeren dat de dauphijn Koning werd, en zij zou hem naar Rheims ter zalving geleiden.
Na lange overwegingen gaf Baudricourt haar verlof tot de reis; in mannekleederen met een degen op zijde vertrok zij te paard gezeten van Vaucouleurs, door twee edelen vergezeld, die haar voor den koning brengen zouden. Er was geen spoor van twijfeling of angst bij haar te ontdekken, wèl bij de menigte, die haar uitgeleide deed. De zonderlinge tijding liep haar ras vooruit en bracht hoop in het nauw ingesloten Orleans.
Elf dagen later verscheen zij voor Karel VII in het stadje Chinon. Karel was door zijne kleeding van de hovelingen niet onderscheiden; toch herkende Jeanne hem dadelijk; zij trad op hem toe en zeide: ‘God schenke U een gelukkig leven, beste koning!’ ‘Ik ben de koning niet!’ veinsde Karel. ‘In den naam van God,’ antwoordde de maagd, ‘gij zijt het en niemand anders.’ Hij sprak nu met haar op zeer vriendelijke wijze en trad daarop met haar in een geheim gesprek. Toen hij bij zijne hovelingen terugkeerde, zegde hij: ‘dit jonge meisje heeft mij geheimen geopenbaard, die niemand buiten God weten kan, en ik heb daarom een groot vertrouwen in haar opgevat,’
Nu moest Joanna nog een onderzoek van geestelijken doorstaan, en toen deze hare deugd boven allen twijfel hadden verklaard, gaf haar de koning het bevel over een gedeelte zijns legers. Ook ontving zij een volkomen wapenrusting en een gevolg, dat aan haren dienst verbonden werd. Den degen wees zij af. Haar degen, zeide zij, bevond zich achter het altaar der H. Katharina-kerk te Fierbois. Niemand kende het bestaan van dien degen, doch na een onderzoek kwam hij werkelijk te voorschijn. Men zag dat hij met vijf kruizen geteekend was. Zij liet zich een standaard vervaardigen van wit linnen met zijden franje; op den witten met leliën bezaaiden grond was de Verlosser afgebeeld, op zijn rechterstoel in de wolken des hemels zittende en in zijn rechterhand den aardbol houdende; aan zijne beide zijden bevonden zich engelen in aanbiddende houding; een hunner hield eene lelie in de hand. Ter zijde stonden de woorden: Jesus, Maria.
Met groote moeite - de geheele kas bestond uit zestien francs - werd nu eene hoeveelheid levensmiddelen te zamengebracht. Jeanne zou die in Orleans brengen. Weinigen dachten aan den goeden afloop der zaak, en het was dus buiten ieders verwachting, toen Jeanne door het leger der Engelschen wist heen te breken en in den avond van den 29 April 1427 binnen Orleans kwam. Aan het hoofd der bevolking ging zij naar de hoofdkerk om God voor Zijne hulp te danken. Reeds den volgenden dag deed zij door twee herauten den Engelschen bevelen dat zij zouden aftrekken, maar werd met spot en hoon beantwoord. Den 4 Mei naderde het kleine leger des konings de stad, en Jeanne deed onmiddelijk een uitval. Er werd woedend gestreden; de maagd ging allen voor en vertoonde zich achtereenvolgens op ieder punt van het gevecht. Haar standaard golfde hoog in de lucht en bracht moed in de harten der Franschen. Den volgenden dag werd het gevecht voortgezet en wel met gelukkigen uitslag. Tegen den avond was de Loire vrij en kon, de stad van de eene zijde van versterking en levensmiddelen voorzien worden. Op den 7 Mei deed Jeanne nogmaals een uitval en wel tegen het fort Tournelles, het eenige, dat na de gevechten der vorige dagen nog in de handen der Engelschen was gebleven. Alvorens de slag begon, zeide Jeanne dat zij gewond maar Tournelles ingenomen zou worden. En zoo geschiedde het. Jeanne streed aan het hoofd harer landslieden met schier bovenmenschelijke kracht; toen zij zag dat deze niet meer stand hielden, sprong zij in de schansgraven, nam een stormladder en legde dien tegen den wal. Op dit gezicht keerde de moed bij allen weder; zij volgden de heldin op de wallen, en zoo groot was hunne strijdzucht, dat zij niet zagen dat de heldin, tusschen hals en schouder gewond, machteloos neêrtuimelde. Een fransch ridder, die op eenigen afstand stond, zag wat er gebeurde; hij snelde toe en voerde Jeanne uit het gevecht, verbond hare wond, zalfde ze met olijfolie en beval de maagd de diepste rust aan. Maar Jeanne vloog op eens op, greep haren banier en ‘ten storm!’ roepende, snelde zij naar de wallen, waar hare verschijning een ontzettenden indruk te weeg bracht, want Engelschen en Franschen hadden haar dood gewaand. Dien dag werd het fort ingenomen, den volgenden het engelsche leger geheel op de vlucht gedreven, en - Orleans was ontzet, elf dagen na de aankomst van Jeanne d'Arc.
Maar hiermede was eerst de helft harer zending volbracht. Zij moest nog naar Rheims. Aan het hoofd des legers trok nu de maagd van Orleans, met den koning in haar gevolg, naar de oude kroningstad en nam alle plaatsen, die zij op haren weg ontmoette, in. Op den 18 Juni leverde zij den Engelschen in het open veld slag, joeg hen op de vlucht en nam generaal Talbot gevangen. Nu lag Rheims aan hare voeten, en Karel trok de stad zegevierend binnen. Bij zijne kroning op den 17 Juli stond Joanna aan zijne zijde met haren standaard, dien zij nimmer verloren had, in de hand. Toen de plechtigheid afgeloopen was, verzocht zij naar haar dorp te mogen terugkeeren, wijl hare zending volbracht was. Onze gravure stelt haar in die smeekende houding voor. Men hield haar echter terug, en aan het hoofd des legers trok zij op nieuw op om de Engelschen uit het overig Frankrijk te verdrijven. De koning verhief haar en hare familie in den adelstand en schonk haar een wapen, waarop twee gouden leliën en een met de punt naar boven gericht zwaard, dat een kroon droeg, op een azuur veld prijkten.
De Engelschen hadden inmiddels te Parijs hun jongen koning Hendrik VI tot koning van Frankrijk uitgeroepen. Jeanne ging die stad bestormen maar moest, gewond zijnde, weldra aftrekken. Daarop viel zij hen voor Compiègne aan, welke plaats zij belegerden. Hier vond de maagd het einde van haren loopbaan. Zij werd door de Bourgondiërs gevangen genomen, die haar aan de Engelschen voor de ongeloofelijke som van 10.000 livres verkochten. Jeanne, hoorende dat zij aan hare doodvijanden ging overgeleverd worden, wilde zich door een sprong uit den toren, waarin zij gevangen zat, redden; doch zij bracht er nauwlijks het leven af en kwam gevaarlijk gekwetst in de handen der Engelschen. Zij werd nu voor eene rechtbank gebracht, waarvan de leden hare bitterste vijanden waren; haar proces duurde vier maanden, gedurende welke zij op eene smadelijke wijze behandeld werd. Daarop verklaarde men haar schuldig aan tooverij en heiligschennis en veroordeelde haar tot den brandstapel. Zij beklom dien met denzelfden moed als vroeger de muren van Orleans en stierf onder het aanroepen van den heiligen naam Jesus op den 30 Mei 1431 in den ouderdom van 21 jaren; zelfs de Engelschen bewonderden haren weergaloozen moed en standvastigheid.
Met den moord van Jeanne d'Arc bereikten de Engelschen evenwel hun doel niet. Integendeel keerde van toen af het wapengeluk zich geheel tegen hen. Onder den kreet ‘Jeanne d'Arc’ vielen de Franschen met leeuwenmoed hen overal aan en behaalden de schoonste overwinningen. In 1435 scheidden zich de Bourgondiërs van hen; in het volgende jaar werd Parijs veroverd, en in 1451 kwam eindelijk met de inneming van Bordeaux het geheele gebied weder aan de fransche kroon, alleen Calais uitgezonderd. Er werd geen vrede gesloten, maar de oorlog was feitelijk geëindigd. Calais bleef in de macht der Engelschen tot onder Koningin Maria, dochter van Hendrik VIII.
Karel VII deed herhaalde malen pogingen om het proces van Jeanne d'Arc te doen herzien. Paus Calixtus III, die in 1455 den Pauselijken troon beklom, vervulde zijn wensch. Hij droeg de herziening op aan den aartsbisschop van Rheims, de bisschoppen van Parijs en Cousanië en een inquisiteur. 141 getuigen en de nog levende leden van de vroegere rechtbank werden gehoord, en op den 7 Juli 1456 werd het volgende vonnis uitgesproken: ‘Het geheele vroegere proces wordt vernietigd; de artikelen, welke men als Jeanne's bekentenis heeft samengesteld, waren valsch, bedriegelijk, de vrucht van geweld en list. Jeanne was onschuldig, vrij van alle misdaden en tot in den dood katholiek; hare bloedverwanten worden van alle schande, aan haren dood verbonden, ontheven. Het vonnis zal in alle steden des rijks bekend gemaakt en ter eere van Jeanne plechtige omgangen gedaan en op de plaats, waar zij ter dood gebracht is, een kruis opgericht worden.’
Van nu af werden op onderscheidene plaatsen des lands monumenten ter eere van de maagd van Orleans opgericht, Rouaan, Orleans en Domremy zagen die het eerst van allen verrijzen. Ook het nageslacht heeft zich niet ondankbaar betoond. Mgr. Dupanloup, de beroemde bisschop van Orleans, heeft hare nagedachtenis door een prachtig monument vereeuwigd.
Opmerkelijk is het, dat al de leden van de rechtbank, die haar ter dood veroordeelden, een ellendigen dood gestorven zijn.