De bevolking van het eiland bestaat uit 100.000 zielen, waarvan verreweg de grootste helft Chineezen zijn. Onder de overigen vindt men 10.000 Maleiers, 10.000 Klingo's, oorspronkelijk inboorlingen uit achter-Indië, 4000 Javanen, 1500 Bengaleezen enz. Ongeveer 80.000 menschen wonen in de stad, die hoofdzakelijk in vier kwartieren verdeeld is; de overigen zijn buiten de stad over het eiland verspreid. Indien niet onophoudelijk vreemdelingen naar Singapore toestroomden, zou de bevolking spoedig ontzaglijk verminderd zijn, want de Chineezen, die, zoo wij zegden, de groote meerderheid uitmaken, en nog andere volksstammen zijn zeer groote liefhebbers van de opium, waardoor zij zich een vroegen ouderdom en een haastigen dood veroorzaken. De zucht naar opium is zoo sterk, dat niets hen daarvan kan terughouden, noch hun weten dat zij hunne gezondheid ondermijnen, noch de financiëele ondergang, dien zij er onvermijdelijk mede te gemoet gaan. Jaarlijks komen gemiddeld 3000 Chineezen op Singapore, en weinigen keeren in hun vaderland terug. Zij verdienen veel geld in den handel en sterven over het algemeen arm. Men kan zich eenigzins een denkbeeld maken van de hoeveelheid opium, die verbruikt wordt, wanneer men weet dat de verkoopers maandelijks eene som van 32.000 dollars aan belasting betalen, dat is ongeveer 2 millioen franken in het jaar.
De handel is genoegzaam op Singapore het eenig, maar ook rijkelijk middel van bestaan. Singapore is als het ware het middelpunt van den oost-indischen handel. Alles koopt en verkoopt er, en de meest verschillende waren, uit alle hoeken der wereld bijeenvergaderd, ziet men in de ontelbre winkels opgehoopt. Elk huis is een winkel en iedere winkel een magazijn. Men vindt er zoowel franschen wijn als engelsche messen, braziliaansch hout als californisch goud, arabisch reukwerk als indische gesteenten. Een ontzaglijke drukte en getier heerschen dan ook den ganschen dag in de lange straten. Honderden volksstammen dwarrelen door elkander en spreken en handelen in hunne eigene dialecten. De Arabier van de kusten van Coromandel met zijn langen witten mantel, met goud geborduurde klak en vingers van diamanten glinsterende; de Chinees met zijn lompe schoenen, zijn zijden wammes met lange mouwen, zijn kaal hoofd met staart, die tot op de hielen hangt; de Pers met zijn zwarten talaar en hoogen puntigen hoed, die hem nog langer doet schijnen dan hij reeds is; de Javaan met zijn engsluitend jak van ginghan, zijn gevlamden sarong en zijn in den vorm van een diadeem gewrongen hoofdsieraad; de Tartaar met zijn zeerooverachtig uitzicht, - die allen en nog velen, ontelbaar velen anderen koopen, verkoopen, bieden, handelen den ganschen dag met elkander en vormen een bontgekleurde, uit oneindig verschillende typen bestaande groep, waarvan men de weergâ bijna nergens ter wereld, misschien te San Francisco alleen uitgezonderd, aantreft.
Bij zonneondergang neemt het tooneel een tooverachtig aanzien aan. Op Singapore even als op alle plaatsen op en in de nabijheid van den evenaar heeft men geene schemering; daar valt plotseling tegen 6 ure de duisternis in. Dan verschijnen op eens duizendkleurige lampen en lampions, die den nacht in een gekleurden dag veranderen en den vreemdeling in een tooverwereld verplaatsen. Werklieden, van den arbeid teruggekeerd, komen de massa's, die de straten vullen, nog dichter maken, en een helsch leven, dat hooren en zien doet vergaan behalve bij hen, die er aan gewoon zijn, ontstaat bij de zoogenaamde restaurants, waar ieder zijn middagmaal gaat nemen. Na den maaltijd vangt voornamelijk de kleinhandel aan; de werklieden voorzien zich dan van hetgeen zij noodig hebben, en de duizend talen, die men hoort spreken, vormen een gegons, dat op eenigen afstand met geen mogelijkheid te ontleden is. Het spreken gaat vergezeld van levendige gebaren, waarin de Oosterlingen zeer sterk zijn, zóó zelfs, dat de vreemdeling niet zonder siddering een gesprek kan bijwonen, want hij vreest elk oogenblik den handel in een vechtpartij te zien eindigen. Dat leven, die beweging duurt tot 8 uur; dan gaat ieder naar de opiumwinkels, om het zoete vergif, dat hem alle wereldsche zorgen zal doen vergeten, met volle teugen in te zwelgen.