Nunzio Sulprizzio.
Wanneer in de hooge wereld een leven wordt uitgebluscht, dat rijk in schoone daden, in glansrijke feiten, in edele gevoelens is geweest, ontbreekt het nooit aan lofredenaars. Deze verdringen elkander aan het open graf, in de kolommen der dagbladen, in de tijdschriften en op de tribune; men herhaalt die loftuiting in gulden letteren op het marmer, en de geschiedenis levert den naam van den brave aan de volgende eeuwen over.
Wij wraken het niet; integendeel, wij dragen het onze bij om verdiende immortellen op de graven neêr te leggen; wij willen enkel zeggen, dat er in de mindere standen menig graf gesloten wordt, hetwelk eene wereld van zedelijker en godsdienstiger rijkdom bevat, en niettemin ten een male zou vergeten worden, indien de goddelijke vinger niet zichtbaar dusdanigen aanwees. Van een zoodanig leven willen wij hier spreken.
Men heeft ons dezer dagen een levensbeschrijving van een napolitaansch werkman meêgedeeld, een leven, dat aller bewondering heeft opgewekt, zoo rein en voorbeeldig was het. Overigens de schoonste lofrede, die er over uitgesproken werd, was deze, dat de beminde en geëerbiedigde Pius IX den levensloop door eene bijzondere gunst als het ware bezegeld had.
Nunzio Sulprizzio werd den 17 Augustus 1817 te Pesco-Sansonesco onder den schoonen en lachenden hemel van Napels, het thans zoo geteisterde Napels, geboren. Nunzio beteekent de boodschap, de blijde tijding - want in Italië en Spanje geeft men den doopeling den naam der mysteriën. - Nunzio was het kind van zeer geringe menschen, doch zeer geacht en gekend om hun onberispelijk gedrag. Toen zijne moeder, na den dood zijns vaders een tweede huwelijk had aangegaan, nam een zijner ooms den knaap tot zich, en wij vinden den jongen Nunzio in de smederij van dezen voogd werkzaam, terwijl zijne, grootmoeder van moeders zijde voor zijne godsdienstige opvoeding zorgde.
't Was een wonderlijk kind, die Nunzio!
Vreemd was de knaap aan het kinderspel; afgetrokken, eenzaam, ingetogen, verscheen hij om dus te zeggen slechts, wanneer hij aan eene godsdienstige plechtigheid kon deel nemen. Nu volgde hij bij eene bediening het Hoogwaardig in de straat; dan mengde hij zijne stem in de geestelijke zangen; nu weêr zette hij zich neêr om te luisteren naar de stemme des priesters, die het Evangelie verkondigde. Hij was zoo eenvoudig van hart! Hij voegde eene engelachtigc reinheid aan eene bewonderenswaardige nederigheid, aan een hemelsch geduld! Onderworpen en gehoorzaam jegens allen, volbracht hij immer vlijtig de bevelen zijner meesters, voor wie hij een levendig gevoel van liefde en erkentelijkheid koesterde.
Nunzio was dus geheel anders als zijne werkgezellen; hij deelde niet in hunne levenswijze, en van dat oogenblik viel hem hun misprijzen en hun haat ten deel; zij beleedigden en mishandelden hem, en de voogd, in plaats van dit alles door zijn gezag te doen ophouden, scheen integendeel den jongeling immer aan grooter beproevingen te onderwerpen. Die mishandelingen, gevoegd bij de zware vermoeienissen, deden een pijpzweer aan de scheen van het linkerbeen ontstaan, die den knaap moest ten grave slepen. De ziekte nam toe, doch Nunzio bleef dezelfde gelatenheid en onderwerping aan den dag leggen, denzelfden zwaren arbeid torschen. dezelfde minachting onderstaan. Hij was inderdaad een held van geduld.
De voogd zag echter wel dat de ziekte verergerde, en dat eindelijk Nunzio ten eenemale onbekwaam werd voor den arbeid. Hij zond hem ter verpleging naar een liefdadig gesticht, doch eigenlijk het meest om van hem ontslagen te zijn. De jongeling werd echter den beroemden, edelen en weldoenden kolonel Felix Wochinger, bevelhebber over de koninklijke lijfwacht, aanbevolen. Naar Napels overgebracht, deed deze menschenvriend Nunzio het hospitaal der H. Maria- des- volks binnen treden, en dààr blonken zijne reine deugden, zijne liefde tot het gebed, zijne onderwerping, de gelatenheid in zijn lijden zoodanig uit, dat men hem ‘een engel, een heilige’ noemde.
Gelukkig was hij, als hij de zieken en vooral de kinderen de christelijke leering kon onderwijzen; als hij den gebrekkelijke, hij, die zelf gebrekkelijkwas, eenige diensten kon bewijzen; als hij den ongelukkige woorden van troost en hoop kon toespreken; als hij allen, die hem omringden, in liefde kon doen ontvlammen voor de Moeder des Heeren, voor wier beeld hij dag en nacht een lamplicht brandde, en dat hij met frissche bloemen sierde. De arme krukkenjongen! hij kon zich echter niet anders dan met groote moeite en pijnen bewegen.
Kolonel Wochinger, door zooveel deugden getroffen, nam welhaast Nunzio in zijne eigene familie en als zijn eigen kind op, en dat huis heeft die arme jongen inderdaad door een leven van schitterende deugden gezegend. De jonge werkman wilde zich daar voorbereiden tot de studie, om den geestelijken staat te omhelzen, indien hem de gezondheid ten minste nog ooit werd weêrgegeven. God bestemde er anders over; hij riep hem tot zich en liet op aarde in hem voor alle arme jonge werklieden een edel voorbeeld van alle deugden!
De ziekte maakte gedurig voortgang en werd eene waterzucht. Nunzio lag krachteloos op zijn lijdensbed neêrgeworpen; zijn geest was echter nog altijd helder; zijn vertrouwen op God nog altijd even levendig. Het was den 5 Mei 1836, toen de priester, die aan de naburige koninklijke kapel verbonden was, hem de H. Teerspijs bracht, en wonder inderdaad, toen de priester binnentrad, richtte de zoo even machtelooze zieke zich op, en hij, die een oogenblik geleden geen woord kon uiten, zeide met eene onbeschrijfelijke liefde in den toon der stem: ‘Ziedaar voor mij het waarachtig onderpand des eeuwigen levens!’ en hij voegde er de levendigste verzuchtingen naar dat hoogere leven bij.
Nunzio Sulprizzio
Negentien jaren was Nunzio oud, toen hij stierf. Gansch Napels en den omtrek hebben hem gekend, zijne deugden, zijne heiligheid bewonderd, en zijne nagedachtenis blijft er meer in eerbiedig aandenken dan van die van de grootsten der aarde, te meer daar er zich na zijnen dood wonderlijke kenteekenen aan zijn lijk opdeden. De uiterlijke teekenen zijner gebrekkelijkheid waren verdwenen; zijn lichaam bleef buigzaam; zijne oogen waren geopend en blonken klaar en helder; de lippen waren blozend en lachend, zijne wangen zacht rozig gekleurd even als de wonde. Alvo-