gelegen, deelen in het genot der overstrooming. Waar dit echter niet plaats heeft, moet de mensch zelf het Nijlwater over den grond uitspreiden, zal deze in zijn onderhoud voorzien en niet gelijk zijn aan de barre zandwoestijn. Het besproeien in die gewesten is echter geen gemakkelijke zaak. De menschen, die er wonen, zijn niet zeer beschaafd maar over het algemeen weinig meer ontwikkeld dan hunne vaderen, die ten tijde van Sesostris leefden. De wetenschap, die in Europa den arbeid zoozeer heeft verlicht, is tot hen nog niet doorgedrongen; zelfs de eenvoudigste werktuigen zijn den meesten hunner onbekend. Niet alleen dat hunne armoede hen terughoudt van het kostbare graven van kanalen, maar ook de harde rotsgrond geeft hiertegen een voor hen onoverkomelijk bezwaar.
Er blijft hun dus niets anders over dan het water uit den Nijl te scheppen en dit over het land te gieten. Ontzaglijke arbeid, bij eene gloeiende zon, die van den morgen tot den avond grond en bewoners blakert! Onze lezers hebben reeds begrepen, dat hier niet te denken is aan scheppen in de gewone beteekenis; immers dan zou het water naar boven moeten gedragen worden, en dit is bijna onmogelijk door de steilte der rotsen, die maar zelden toelaten, dat er trappen in uitgekapt worden. Het moet dus door middel van mechanische kracht gaan.
Dit nu geschiedt op tweederlei wijze; eigenlijk gezegd is er maar ééne manier, en bestaat alleen het verschil dat de arbeid hier door menschen, ginds door ossen volbracht wordt. Wanneer de lezer een oogslag op onze gravure werpt, heeft hij zich onmiddellijk een denkbeeld gemaakt van den chadouf, of de machine, waardoor de arme Fellahs het water uit den Nijl opvoeren. Het is volkomen hetzelfde werktuig, dat men op de geldersche boeren-hofsteden aantreft, en dat men gebruikt om water uit de putten naar boven te brengen. In de rots zijn twee of meer palen vastgezet, die aan hun boveneinde door een sterken dwarsbalk verbonden zijn. Aan den laatsten is een houten staaf vastgemaakt, waarvan het eene einde, over de rivier hangende, het touw of den ketting draagt, waaraan men een lederen emmer heeft vastgemaakt. Het andere einde is met ballast bezwaard. Men laat nu eenvoudig den emmer zinken, stoot hem zonder veel krachtsinspanning naar boven en stort daar den inhoud in een goot of riool, dat landwaarts loopt. Naarmate de sterkte van de constructie kan men met twee of meer emmers werken. Het werk zelf is zoo vermoeiend niet, maar de hitte, waaraan de Fellahs den ganschen dag zijn blootgesteld, maakt het zwaar, soms ondragelijk.
Onze gravure stelt den eenvoudigsten chadouf voor, namelijk zooals hij is, wanneer de rots zich niet te ver boven den waterspiegel verheft. Daar, waar zij hooger is, ziet men soms een stelsel van drie à vier chadoufs, die boven elkaâr geplaatst zijn. Men brengt dan het water van den ondersten in den daaropvolgenden en gaat voort, tot men den bovensten bereikt heeft, van waar dan het water in de riolen komt.
Het is eene opmerkelijke en voor de Fellahs gelukkige bijzonderheid dat de bergen, als muren tegen de rivier opstaande, bijna overal en van beide zijden van den Nijl, met eene langzame helling landwaarts voortloopen. Zonder helling zou het water niet kunnen wegvloeien, en steile hellingen zouden den Fellahs slechts watervallen te zien geven, dat hun wel een prachtig schouwspel maar weinig nut voor hunne landerijen zou opleveren.
De sakieh is een rad, dat, op de kruin eener rots geplaatst, door ossen in beweging wordt gebracht en in oneindig korteren tijd, dan dit door den chadouf kan geschieden, het water opvoert. De meer aanzienlijke Egyptenaren bedienen zich van dit werktuig, en daar zij meer medelijden met hunne ossen hebben, dan de Fellahs aan zich zelven kunnen betoonen, laten zij ze des daags rusten en des nachts hun eentoonigen arbeid voltrekken. Reeds van verre hoort men in den stillen nacht het geratel der raderen, die nooit gesmeerd worden, en daarom een piepend geluid voortbrengen.
Wanneer men bedenkt dat een Fellah, die eenigzins bedreven in zijn vak is, 50 kannen waters in een minuut kan opvoeren, dan kan men aannemen, dat de ossen door middel van den sakieh in een nacht een zeer groote hoeveelheid water putten kunnen.
Chadouf en sakieh zijn misschien zoo oud als de egyptische geschiedenis; men vindt ze afgebeeld op voorwerpen, die in de ruïnen worden aangetroffen en minstens een ouderdom van 3000 jaren hebben.