Allerlei.
Het pampas-gras.
Het rijk der grassen, die eener weelderige natuur bekoorlijkheid bijzetten en tevens voor het onderhoud der menschen en huisdieren hoogst weldadig zijn, vormt eene wereld op zich zelve in landschapsbeelden. De grassen omvatten vier planten-familiën: als de eigenlijke grassen of zoetgrassen, gramineën, met rolronden stengel en met knoopen voorzien, waaruit spichtige bladeren opschieten; tot de eigenlijke grassen behooren het beemd-, dodde-, reuk-, struis- en siddergras en de vossenstaart, en ook de graansoorten als: tarwe of weit, rogge, gerst, haver, gierst, spelt, maïs of turksche tarwe en rijst. De cyper- of zuurgrassen, cyperaceën, waartoe het rietgras, de helm of duingras en de papyrus-plant behooren, is eene andere familie, even als de rietsoorten, juncaceën, met het suiker-, spaansch en bamboesriet als soorten en de restiaceën, welke laatste familie slecht eene ondergeschikte rol in het plantenrijk speelt.
Het gynerium argenteum of pampas-gras is het indrukwekkendst wat schoonheid en sierlijkheid betreft: nevenstaande gravure is eene afbeelding van die zoo nuttige plant, die, even als de roos onder de bloemen, de koningin der grassen is. De dichter, het golven der gouden korenaren beschrijvend, zou zijn poëtische muse nog meer bezield gevoelen, wanneer hij de uitgestrekte velden moest bezingen, die door het zilvergroene pampas-gras met den weeldrigsten dosch, dien de natuur bezit, getooid zijn. In de bondgenootschappelijke republiek Argentina of la Plata in Zuid-Amerika en de aangrenzende landen strekt zich eene onmeetlijke vlakte uit, welke in La Plata alleen op 72.000 ▭ mijlen geschat wordt. Wanneer, zoo als het soms geschiedt, niet eene onzettende droogte den bodem verzengt en wanneer niet het water der zoutmeeren in de vruchtbare aardkorst dringt, is die vlakte met het prachtige pampas-gras geheel bedekt, hier en daar afgewisseld door heerlijke sierbloemen.
Tot welk einde, zal men al onmiddellijk vragen, gebruikt de mensch die uitgestrekte weigronden, waarin het grazend vee als het ware begraven schijnt. Zonderling en betreurenswaardig, antwoorden wij, is het, dat tot nu toe met al de middelen van snelvervoer en al de scheikundige wetenschap, waarop de beschaafde wereld trotsch gaat, zoo weinig nut is getrokken van den overvloed, dien zoowel in America en Australië de natuur den mensch aanbiedt. De overgroote kudden wild rundvee, dat zich met het pampas-gras voedt, worden bij massa's gedood, alleen om de huid en de hoeven, welke op de Europeesche markten per scheepsgelegenheid aangevoerd worden. Het vleesch echter, dat een uitmuntend voedingsmiddel voor geheele volkeren zou zijn, wordt verbrand of even als bij ons ten tijden der heillooze veepest in den grond begraven, opdat geen miasma, uit het verrottende vleesch opstijgende, de lucht zou besmetten.
In den laatsten tijd evenwel is het den onvermoeiden ijver van Justus Liebig en de winzucht van anderen gelukt het vraagstuk van vleeschbewaring op te lossen. Daartoe is reeds sedert eenige jaren aan de rivier Uraguay een inrichting gebouwd en het is niet geheel onmogelijk dat het vleesch op de Europeesche markten tot een prijs afdale, die het even als in den gulden tijd onzer voorouders, tot algemeen voedsel van de minst gegoeden zal doen strekken, welke het nu als eene lekkernij aan de meer gegoeden over moeten laten.
Ook in Australië is men daarmede begonnen en zal men er eene voor het algemeen nuttige concurrentie in het leven roepen. De inrichting zoo even gemeld aan de Uraguay bestaat uit weilanden van meer dan 30.000 morgen grootte, waarin 20 tot 30 duizend stuks vee voor de consumptie zoo lang bewaard worden. Te meer is het vleesch en het extract daarvan hoogst te waardeeren, omdat het saprijk voedsel dat het vee uit het pampas-gras trekt, natuurlijk een grooten invloed heeft op de geurige smaak van het vleesch. Voegen wij hier nog bij dat men het zoo nuttige pampas-gras ook in Europa tracht te acclimatiseeren.