De Belgische Illustratie. Jaargang 1
(1868-1869)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De– Auteursrechtvrij
[pagina 142]
| |
Het groote Karthuizer-klooster in de Alpen der Dauphiné.
| |
[pagina 143]
| |
en wij brachten den goeden pater onder het oog, dat dit sinds langen tijd onder Zwitserland behoorde, terwijl wij zeer betwijfelden, of er nog veel van het klooster zou bestaan, te oordeelen naar het lot, dat de meeste kloosters in Zwitserland ondergaan hebben. In de kapittelzaal, waar de oversten van alle kloosters van tijd tot tijd vergaderen, om over hunne algemeene belangen te beraadslagen, staat een groot standbeeld van den H. Bruno, vervaardigd door den beroemden beeldhouwer Foyatier. Langs de muren hingen de portretten der vijftig eerste Generaals der orde, op wier scherp geteekende gelaatstrekken duidelijk de sporen van het aanhoudend beschouwende leven zichtbaar waren. Het hoofdsieraad der zaal zijn echter de copiën der beroemde tafereelen uit Bruno's leven door Eustachius le Sueur, en waarvan de origineele stukken te Parijs bewaard worden. Le Sueur had weinig vermoeden, toen hij onder de vensters van het Karthuizer-klooster te Parijs met eenen edelman duëlleerde, dat hij eenmaal zelf Karthuizermonnik zou worden en zijn penseel zou bezigen ter verheerlijking zijner orde: maar ook de kunst leidt tot eenzaamheid en bespiegeling. Van de kapittelzaal komt men in den grooten kruisgang, waar zich de cellen der monniken bevinden. Deze cellen vormen geen groot, samenhangend gebouw maar staan geheel op zichzelven. Ieder huisje bevat twee vertrekken: een voor het gebed en een voor de studie; de onderste verdieping, die met een klein tuintje is omgeven, heeft nog eene werkplaats, waarin men door gepasten handenarbeid en lichaamsinspanning de schadelijke gevolgen van het aanhoudend zittende leven tracht tegen te gaan. Des middags wordt het magere middagmaal voor iederen pater in eene nis, die men in den muur van den kruisgang vindt, nedergezet. Boven de deur der cellen prijkt eene latijnsche spreuk uit de H. Schrift of de Kerkvaders. In de ruimte, die door die eenzame kruisgangen wordt ingesloten, is het kerkhof gelegen, dat iedere monnik dagelijks ziet, wanneer hij zich naar de kerk begeeft. Eenvoudige grafheuvels bedekken hunne assche: alleen de graven der generaals zijn kenbaar aan steenen kruisen, in den vorm van een' ruwen boomstam. Bezienswaardig zijn verder de dooden-kapel, de kapel van Lodewijk XIII, het refectorium, waar de paters des zondags in de diepste stilzwijgendheid hun gemeenschappelijk middagmaal nemen, en de bibliotheek. Wanneer men de benauwde, sombere klooatergangen aan de zuidzijde verlaat, komt men in de nabijgelegene, prachtige bosschen met hunne steengroeven, waterleidingen, vijvers en schaduwrijke wandelpaden, en bereikt men de kapel van Notre-Dame de Casalibus en het kerkje van den H. Bruno, dat op eene, met mastboomen begroeide, steile rots gebouwd is, en waarheen hij zich gewoonlijk begaf, wanneer het hem onder zijne kloosterbroeders nog niet eenzaam genoeg was, om zich daar onder het gemurmel eener nabijzijnde beek in het gebed en de meditatie ie verdiepen. Het moet een indrukwekkend gezicht zijn, wanneer de kloosterbroeders in hunne lange, witte gewaden twee aan twee het smalle voetpad komen afwandelen, om, gelijk zomers somwijlen geschiedt, voor hunnen stichter eene H. Mis te gaan opofferen: een lange, stilzwijgende optocht door het vroolijke, groene bosch. De leekenbroeder gaf ons een afschrift van een gedicht, dat de Lamartine hier geïmproviseerd had, en dat zoo geheel overeenstemde met het verheven en indrukwekkende, dat de natuur hier aanbiedt. .... paisibles habitans de ces saintes retraites, Waarvan de vertaling luidt: ‘Vreedzame bewoners dezer heilige eenzaamheid, hoort gij dan niets, in de kalmte van den nacht, uit de hemelsche gewesten, wanneer gij op uwe hoogte, gelijk Israël aan den voet des bergs, in 't gebed verzonken zijt? Ziet gij nooit de hemelsche heerscharen op uwe gewijde koepels nederdalen en zich nederzetten? Hoort gij nooit de rotsen weergalmen van de liefelijke gezangen der Engelen?’ Die vraag klonk zoo eenvoudig en natuurlijk, dat ik mij zelf verbeeldde op de Alpentoppen, die zich verre boven het eenzame bosch tot in de lucht verhieven, de legioenen engelen op en neêr te zien stijgen en den nagalm van hun harmonisch gezang te hooren. Een goed voorziene avondmaaltijd vereenigde ons rondom den haard in de gastenkamer, en wij ontvingen ieder eene cel voor logeerkamer. Vier kale muren, een ruw bed, een bidbank met kruisbeeld en eene kleine kast.... en overal eene doodsche stilte: dit was het nachtkwartier in het groote Karthuizer-Klooster. Te middernacht begon de klok te luiden; pater Gérésime kwam ons wekken, en wij gingen naar de kerk om den nachtdienst bijtewonen. Overal heerschte de diepste duisternis; slechts viel een flauwe schijn der godslamp op de marmergroep der pietà, en eene beweging in het koor kondigde de aanwezigheid der paters aan. Driemaal hoorde men eene hand op de bank voor de koorstoelen kloppen, en een plechtig, indrukwekkend gezang werd aangeheven, als of de onderwereld zich opende en de dooden van zaken uit de voorwereld begonnen te spreken. Daarna werden de lantarens ontstoken, en men zag de monniken, in hun wit gewaad met den kap over het hoofd, in hunne stoelen zitten en uit de groote getijdenboeken hunne nacht-antiphonen opzeggen. Meestal zong een pater voor en vielen de overigen koorsgewijze in; soms werd het gezang eenige minuten door een huiveringwekkend stilzwijgen onderbroken; dan gingen de lichten uit, en de kerk lag gehuld in eene duisternis, akelig als die des doods en des grafs. Eensklaps begon weder eene klagende stem, gelijk die eens roepende in de woestijn, de getijden. De indruk was akelig, ernstig en had iets spookachtigs, wanneer de godslamp hare schaduw wierp op de witte muren der kerk en daar de silhouette van eene monnikskap of eene rondwandelende gedaante, die zich kruiste, in vergroote omtrekken afteekende. Meer dan een uur duurde de plechtigheid; daarna zocht ieder zijne cel weder op. Het angstige, huiverende gemoed hoorde nog langen tijd het eentoonige gebed der monniken in de stille kloostergangen, en de slaap ontvlood den oogleden. In wakende droombeelden zweefden de indrukken der laatste dagen voor mijnen geest voorbij. Eergisteren nog midden in het gewoel der nijvere stad Lyon, waar duizenden weefgetouwen dag en nacht bezig zijn met de fijnste zijdestoffen voor Frankrijks élégante, wereldsche vrouwen te vervaardigen:..., en thans in de eenzame kloostercel midden onder boete-doende, zwijgende kluizenaars, die niets meer weten van hetgene daarbuiten de gemoederen beweegt of de hartstochten aanwakkert. Zij zijn geheel vreemd aan de vraagstukken van den dag en bekreunen zich evenmin om socialisme, vrijen arbeid, Krimoorlog, als om crinolinerokken en Crédit mobilier. En hebben zij zoo geheel ongelijk, die mannen van het Karthuizerklooster, boven wier cellen geschreven staat: in silentio et spe crit fortituda vestra?....Ga naar voetnoot1) Ik dacht aan den mensch in de wereld met al zijn zwoegen en tobben, met al zijn eer- en winstbejag, met al zijn streven en strijden voor een geluk, zoo wuft en nietig als zeepbellen; ik dacht aan al die gebouwen met onvrijwillige eenzaamheid en gedwongen stilzwijgen, die de maatschappij bouwt en steeds bouwen moet, om te kunnen blijven bestaan, en die men cellulaire gevangenis noemt: - en ik keerde mijn hoofd om op de houten plank en prevelde, als ware ik zelf Karthuizer, de woorden van den Psalmist: ‘de Heer is nabij degenen, die gebroken van harte zijn, en helpt hen, die een rouwmoedig gemoed hebben.’ Den volgenden dag bracht ons weder terug onder de levenden. Na een hartelijk afscheid van onzen gullen, gastvrijen pater namen wij de reis weder aan naar Grenoble en kregen als hartversterking eene flesch van hunne uitstekende likeur mede. Deze drank zoowel als het levenselixer der Grande Chartreuse is sinds eeuwen in Frankrijk beroemd en wordt menigmaal als geneesmiddel in verschillende ziekten aangewend. De bereiding uit de aromatische kruiden der Alpen is een geheim der Karthuizers, die, te oordeelen naar den grooten voorraad, geen onbeduidenden handel met dit gezondheidsmiddel drijven. Aan gene zijde van het voetpad, dat door eene toren-poort, la porte du Sappey, wordt afgesloten, duidt eene kapel de plaats aan van het ‘initium terminorum et privilegiorum domus Cartusiae’ (begin der domeinen en voorrechten van het Karthuizer-Klooster.) |
|