strekkende; het is de woestijn, en deze draagt aan den uitersten gezichteinder de pyramiden van Ghiseh.
De citadel, door Saladijn gebouwd om de stad te beheerschen, is een meesterstuk van bouwkunst; om hare uitgestrektheid zou men ze een stad kunnen noemen. Zij is ingesloten in een drievoudigen wal en heeft geen anderen toegang dan een eng voetpad, hetwelk bekend is door den moord der Mamelukken onder Mehemed-Ali. Behalve een aantal vestingwerken, waarmeê zij niet alleen de stad maar ook den verren omtrek bestrijkt, bevat zij het paleis van den onderkoning, de koninklijke moskee, de paleizen van verscheidene bevelhebbers, de kazernen der soldaten en een aantal woningen van militaire en burgerlijke ambtenaren.
Sedert Napoleon I Egypte bezocht, heeft de europeesche beschaving vasten voet in Caïro gekregen, en haar invloed is in de laatste jaren, vooral ten gevolge van de doorgraving der landengte van Suez, niet weinig toegenomen. Dit ontdekt men onmiddellijk, als men Caïro binnentreedt van de zijde van het plein Esbekieh. Dit plein, van een langwerpig vierhoekigen vorm, heeft eene oppervlakte, die wellicht alleen door die van het veld van Mars overtroffen wordt. Het is omringd door paleizen, hotels en andere prachtige gebouwen, meestal bewoond door aanzienlijke Europeanen, die tot de verschillende consulaten behooren. Voor die rijen huizen bevinden zich dubbele rijen van prachtige gomboomen, die den bewoners een frissche schaduw geven en aangename wandelingen aanbieden. Onder die boomen wordt een tamelijk groote ruimte ingenomen door ambulante koffiehuizen en winkels, die de verschillendste koopwaren bevatten. De koffiehuizen worden den ganschen dag door Turken, Armeniërs of Joden bezocht, die onder het drinken der koffie en het rooken der pijp handel drijven of schaak spelen. Het overige van het plein is een prachtig aangelegde hof. Eertijds was het een diepe droge bedding, die door den Nijl gevuld werd, en waar de inwoners het feest der overstrooming vierden.
In de eerste helft dezer eeuw is de grond door de Franschen opgehoogd en met boomen beplant. Twee rijen boomen snijden elkander in den vorm van een kruis, waardoor breede en sierlijke lanen ontstaan. Tusschen de armen van het kruis is de grond bedekt met struiken, houtgewas, bloembedden, alles afgewisseld met vijvers en marmeren fonteinen. Een dergelijk lustoord te midden der bevolking biedt wellicht geen enkele europeesche stad aan.
Wil men het plein Esbekieh verlaten om het overige der stad te gaan bezien, dan is men verplicht zich eerst te voorzien van een ezel en een ezeldrijver. Deze worden onder het geboomte bij honderden, misschien bij duizenden aangetroffen. De ezel toch is in Caïro het algemeene voertuig. Rijtuigen kent men er bijna niet; alleen de rijksten bezitten ze maar maken er nog zelden gebruik van. De rede daarvan ligt voor de hand. De straten zijn niet geplaveid, zij bieden overal een zandweg aan.
Nu is het geen gemakkelijk werk een ezel machtig te worden. Wanneer ge, lezer, in deze of gene stad, die aan het water ligt, aankomt, dan overvalt u een wezenlijke schrik, als gij de stoomboot verlaat en een reistesch, een mandje of zelfs een zeer klein pakje te dragen hebt. Nog voor de boot stil ligt, strekken zich vijftig armen over de rivier naar u uit, alsof gij in levensgevaar verkeerdet; en nauwlijks betreedt gij den wal, of de eigenaars dier armen verdringen zich om u heen, onthalen u dikwijls zelfs op eene broederlijke omhelzing, soms op een klap, die aan een ander adres gericht was, en niet wetende wat aan te vangen, laat gij uw reistesch los, ontsnapt uwen aanvallers en blijft in afwachting wie hunner u naar uw hotel vergezellen zal.
Zoo, maar nog duizendmaal erger gaat het met de ezeldrijvers in Caïro. Zij zijn te veel in getal om allen gebruikt te kunnen worden, of juister gezegd, hun getal staat niet in evenredigheid tot dat der ezelrijders. Daarom staan zij met een scherpen blik te loeren op de deur van een of ander hotel, waaruit zij vermoeden dat iemand te voorschijn zal komen, die een ezel noodig heeft. Tegelijk bespieden zij elkander en houden elkanders bewegingen in het oog, even als de ridders der middeleeuwen, als zij den eerestrijd voerden; gaat eenmaal de deur open, dan berst de orkaan los, en de vooruitspringende drijvers en hunne dieren zijn in een wolk van zand en stof gehuld. De arme reiziger weet niet wat hij moet aanvangen; hier wordt hij bij den arm, daar bij het been, elders bij het kleed getrokken. Ongelukkig zoo hij niet spoedig tot een besluit komt; hij heeft kans een slachtoffer van den naijver der ezeldrijvers te worden. Hij, die het karakter der laatsten kent, laat zich echter niet van zijn stuk brengen; hij neemt eenvoudig den eersten stok, dien hij vindt, en slaat links en rechts om zich heen. Hij mag blauwe plekken, blauwe oogen slaan, zonder dat hij voor wraak bevreesd behoeft te zijn. Heeft hij een ezel gekozen, de drijver zal hem met de grootste voorzichtigheid geleiden, ook al waren alle deelen zijns lichaams met den stok des reizigers in aanraking gekomen.
Waarlijk, een treurig bewijs van de karakterloosheid, die den ezeldrijvers van Caïro eigen is! Maar niet alleen deze maar ook alle lagere standen van Caïro en van geheel Egypte zijn tot een laag peil van zelfstandigheid gezonken. Men vindt in die schoone gewesten eene dierlijkheid, die aan het ongeloofelijke grenst. De arme Oosterling bekommert zich alleen over zijn voedsel; is hij verzadigd, dan denkt hij aan kleeding noch woning, en verre van naar genoegens te verlangen, vindt hij zijn grootste vermaak in eene luie rust. Ongelukkig is de afschuwelijke godsdienst van Mahomed de oorzaak dezer verdierlijking, want zij wekt den smaak der menschen op voor geen andere dan dierlijke genoegens.
Zit de reiziger in den zadel, dan is hij gered. De ezel zet zich in beweging, en de drijver loopt schreeuwende naast hem met een puntigen stok in de hand. De egyptische ezels zijn klein, bruin en tamelijk wel in hunnen loop; laat men hen in hunnen gewonen draf voortloopen, dan kunnen zij een langen weg afleggen; zoekt men dien draf te verhaasten, dan wordt de gang der ezels wankelend, en zij liggen spoedig met hunne berijders in het zand.
Aan het noordeinde van het plein heeft men het fransche kwartier hetwelk eindigt in dat der Joden. Het eerste heet de Morisky. Hier wonen de europeesche handelaars, meestal Franschen. Er wordt niet of weinig in de huizen verkocht; de onderste verdiepingen daarvan zijn veelal tot magazijnen ingericht, waar de groothandel gedreven wordt. De kleinhandel geschiedt op de straat. De straten van Caïro zijn dan ook allen markten. Onbeschrijfelijk zijn de beweging en de verwarring, die er heerschen. Men kan zich daarvan op onze drukste markten geen denkbeeld vormen. Bruine bewoners van alle landen van Westelijk Azië verdringen zich daar tusschen de taan- en koperkleurige zonen van Noordelijk Afrika en de bleeke vreemdelingen uit Europa. Ieder schreeuwt in zijne taal en biedt zijne waren aan. Het is een abracadabra, dat doet duizelen. Hier ziet men een Arabier met zijden en damasten stoffen, daar een Ethiopiër met reukwerken, ginds een Egyptenaar met verkoelende vruchten, elders een Franschman met confituren en Bordeauxwijnen of een Engelschman met Sheffields messen en scharen. Eenige kooplieden stallen hunne waren onder tenten uit, andere op stilstaande, nog andere op voortrollende wagens, terwijl er ook zijn, die hunne waren op hunne schouders of in manden dragen. Tusschen die tenten en wagens en kooplieden en zonen uit alle natiën bewegen zich ezelrijders, door de drijvers geleid; zij doen hunne inkoopen zonder hun lastdier te verlaten. Ook ziet men er lange rijen van kameelen, aan beide zijden met zakken vol water behangen, welke dieren niet zelden voor de voorbijgangers zeer gevaarlijk zijn.
De eerste indruk, dien men onder dat gewoel, gegil, geschreeuw, geloop, getier ontvangt, is niet te beschrijven. Men heeft geen oogen genoeg om te zien, geen ooren genoeg om te hooren. Men moet antwoorden op duizend vragen, en maakt tegelijk duizend opmerkingen. Men moet voor, achter zich, naar alle zijden tegelijkertijd zien, zich recht in den zadel houden en op zijn hoede zijn voor het geval, dat de ezel omver mocht geworpen worden. Maar spoedig gewent men er aan; is men van de eerste verwarring bekomen, dan is er niets vermakelijkers, niets verrassenders dan eene markt te Caïro.
In de wijk der Joden is de beweging minder luidruchtig, omdat daar ook de kleinhandel in de huizen plaats heeft. Deze wijk verlatende, komt men in de oude stad, waar de eigenlijke bewoners zich voor de beschaving teruggetrokken hebben. Daar leeft men geheel op zijn oostersch. De straten zijn eng en krom; twee ezels kunnen elkander op sommige plaatsen nauwlijks voorbijgaan; de huizen hebben een onbevallig uiterlijk, kleine vertrekken, platte daken en houten balkons. De rijen huizen, naarmate zij zich boven den grond verheffen, naderen elkander meer en meer, zoodat men de straat doorwandelende, slechts een smalle streep van den donker blauwen hemel zien kan. Hierdoor beschermt men zich tegen de warmte maar verhindert ook het doorstroomen der versche lucht, zoodat men de zon verjaagt en verpestende ziekten binnenroept.
De bewoners leven zoowel op de straat als in de huizen. Zij eten, drinken, slapen, handelen overal. Zindelijkheid moet men in de huizen niet zoeken; ofschoon de tallooze fonteinen overvloed van water bieden, schijnt dit volgens de vrouwen van Caïro alleen tot drinken bestemd; trouwens de onzindelijkheid hebben zij met alle oostersche volken gemeen. Van die fonteinen is de een al prachtiger dan de andere. Zij zijn gebouwd door rijken, die bij uitersten wil er eene zekere som voor beschikten. Het doel, dat zij daarmeê hadden, was dat de menschen, die zij van water voorzagen, hen wederkeerig zouden helpen, namelijk door voor de rust hunner zielen te bidden, want de Joden en Turken zoowel als de Katholieken gelooven aan het bestaan van een zuiverings-plaats na dit leven, hoewel ieder op zijne wijze. Bij die fonteinen vindt men gewoonlijk een onderwijzer, die de jeugd kosteloos onderwijs geeft. Wij behoeven nauwlijks op te merken dat dit onderwijs weinig beteekent. Het beschaaft zoo min het lichaam als de ziel; het is even geestdoodend als de godsdienst-plechtigheden, die in den 300 moskeeën, welke men in Caïro aantreft, verricht worden. Onderwijs en godsdienst kunnen alleen bloeien, alleen den mensch gelukkig maken, als zij uit de katholieke Kerk voortkomen, want tot haar alleen heeft de Eeuwige Waarheid gezegd: ‘Gaat en onderwijst alle volken!’