Allerlei.
Stoommachine.
Vele onzer lezers kennen de inrichting van eene stoommachine; sommige hebben weinig belang in die kennis of hunne eerste kundigheden zijn niet toereikend om bij eene beschrijving zich rekenschap van de verschillende deelen te geven, andere verrijken gaarne hun geest met het wetenswaardige, dat zoowel de voortbrengselen der natuur als die der kunst in overvloed aanbiedt; voor deze laatste klasse, die voorzeker de talrijkste onzer lezers zijn zal, bestemmen wij het wetenschappelijke, dat dikwijls de laatste bladzijde inneemt. Beginnen wij derhalve met de beschrijving van de inrichting van een stoomketel, om naderhand de andere deelen van het stoomwerktuig te behandelen. Tot het aanschouwelijk voorstellen hebben wij beide nevenstaande plaatjes laten graveeren, waarvan het eene een stoomketel in de lengte, het andere die in dwarse doorsnede voorstelt. Wij hebben tot model een vaststaande machine gekozen, om hare meer eenvoudige inrichting; die der locomotieven en der stoomboten verschillen aanmerkelijk.
De eigenlijke ketel P Q gewoonlijk van plaatijzer gemaakt, heeft de gedaante van een cilinder, welke aan de beide uiteinden door twee halve bollen gesloten is. Onder dezen ketel bevinden zich twee cilindrische buizen B B van een kleiner middellijn eveneens van plaatijzer en elk met den grooten ketel door twee buizen gemeenschap hebbende. Deze cilinders noemt men kookbuizen, omdat zij het volle vuur moet ontvangen, zij zijn geheel met water gevuld, terwijl de groote ketel slechts even over de helft met water gevuld is. Onder de kookbuizen is de vuurhaard, waarin men steenkool of hout brandt. Om de verwarmings-oppervlakte te vergrooten en al de warmte, die door de verbranding ontstaat, te benuttigen, laat men deze gaan door rookgeleidingen of vuurgangen die de wanden van de kookbuizen en den stoomketel omgeven. Deze vuurgangen verdeelen den oven in twee horizontale afdeelingen F F, en D C D. Bovendien is de boven afdeeling in drie onderscheiden vuurgangen D C D verdeeld door twee vertikale beschotten, die op de gravure niet staan enzich op zij der kookbuizenbevinden. De vlam en rook gaan dan eerst onder de kookbuizen van voren naar achteren, komen vervolgens in tegenovergestelde richting door den middelsten vuurgang C terug; daarna zich verdeelende gaan zij door de zijvuurgangen D D in de buis K van den schoorsteen om zich daaruit te verwijderen. In den schoorsteen is eene register of schuif, die zelfwerkend den luchttocht regelt.
Om onze lezers het begrijpelijker te maken willen wij de beide gravuren nader verklaren.
B B zijn kookbuizen, ten getale van twee. Zij zijn altijd vol water en midden in den vuurhaard geplaatst; zij ontvangen rechtstreeks de volle warmte des vuurs.
D C D vuurgangen die de kook en de onderwanden van den stoomketel omringen. Zij dienen om al de warmte te benuttigen, die met den rook worden medegenomen.
E de vlotter van het alarmfluitje s.
F F vuurhaard.
F' vlotter bestemd om den waterspiegel in den stoomketel aan te geven. Hij bestaat uit een rechthoekigen steen ten deele in het water gedompeld, zoo als men zien kan door de opening in den stoomketel, die wij in de gravure hebben gelaten om het inwendig van den ketel goed na te gaan. Die steen, welke aan de eene uiteinde van den arm van een hefboom hangt, wordt in evenwicht gehouden door het verlies van het gewicht in het water en heeft tot tegenwicht a. Zoo lang het water zich op de verlangde hoogte bevindt, blijft de hefboom horizontaal; maar hij helt over naar F' als er geen genoeg water is, en in tegenovergestelde richting als er te veel is. In beide gevallen wordt de stoker gewaarschuwd om den toevoer van water te regelen. Die voorzorg is noodzakelijk, omdat meestal het springen van stoomketels aan den te lagen waterstand is toe te schrijven, daar de wanden gloeiend worden en òf kunnen springen òf door plotselingen aanvoer van water de stoom overmatig verhit wordt, zoodat de ketel daartegen niet bestand is.
K schoorsteenbuis. Om die beter te doen trekken geeft men den schoorsteen eene groote lengte.
P Q cilindrische stoomketel van plaatijzer, verbonden aan de stoombuizen door vier pijpen en een weinig meer dan de helft met water gevuld.
S veiligheidsklep, bestaande uit een hefboom, welks linkeruiteinde vast is, terwijl aan het rechteruiteinde een gewicht is opgehangen. Wordt de spanning van den stoom te sterk, dan wordt een klepje dat met den hefboom verbonden is, opgelicht en de stoom ontsnapt.
T eene opening die toegang tot het inwendige van den ketel geeft om dien schoon te maken, die opening, mangat genoemd, sluit zich zelve zoodanig dicht dat hoe hooger de spankracht van den stoom is, te meer luchtdicht de deksel zich sluit.
a tegenwicht van den vlotter
m stoombuis, waardoor de stoom naar de stoomkas en verder naar den cilinder gevoerd wordt.
n de buis, waardoor warm water wordt aangevoerd en die in verband staat met de voedingspomp.
s alarmfluitje, dat even als de vlotter ten doel heeft om aan te wijzen, wanneer er te weinig water in den ketel is; indien de waterspiegel daalt meer dan het moet zijn, daalt ook een kleine vlotter E die het ondereinde van de buis sluit, zoodat de stoom daardoor ontsnapt tegen een metalen bel gedreven wordt, welke dan in trilling raakt en een scherp waarschuwings-geluid geeft.