Klein in oorsprong.
Twee beroemdheden, twee koningen - de koning der melodiën en de koning der bankbilletten - zijn dezer dagen gestorven. Rossini en Rothschild stierven schier op hetzelfde oogenblik. Beiden waren klein en nederig van oorsprong, en echter zijn beiden tot op den hoogsten trap van invloed, wel verschillend inderdaad, geklommen.
Rossini, de groote maestro, werd in eene arme buurt te Pesaro, Rothschild, de twee milliards rijke bankier, in de nog veel armer Jodenbuurt te Frankfort geboren. De vader van Rossini was een stadstrompetter en later zong zijne moeder, met een rondreizenden tooneeltroep, op de kermis-schouwburgen. De ouders van Rothschild sjacherden en waren wroeters om den kost.
De koning der muziek moet dikwijls, in den mantel of omslagdoek zijner moeder gewikkeld, in den reiswagen hebben vernacht; de koning der bankbilletten sliep elken nacht in de lade van eene groote kas, die daaruit genomen en op den steenen vloer werd geplaatst. Wie weet hoeveel geruster en gelukkiger de kleine knaap in dat wonderlijke ledekant sliep, dan in dat met vergulde pijlers en zijden of damasten gordijnen, waarin hij in later leeftijd heeft gewaakt en akelig gedroomd!
Het jongelingsleven van die twee machten had ook eene zekere gelijkenis, zoo als overigens elke aanvang van het werkzame leven. Rothschild werkte, arbeidde, zwoegde zelfs voor eenige kreutzers; Rossini kreeg ten hoogste vijftig francs voor elke opera, die echter den impressario zakkenvol goud deden winnen, en 't was eerst ter gelegenheid van zijn Tancredi, in 1813, ‘dat ik oproerig werd,’ vertelde hij soms glimlachend. ‘Ik had reeds negen tooneelspelen, symphoniën en kantaten getoonzet; ik was bekend; ik werd toegejuicht; ik eischte een hooger loon, en na vele moeilijkheden, telde men mij vierhonderd francs.’
Op zijn 34e jaar, na zijn beroemd blijvend Guillaume Tell, ging Rossini, bezitter eener schoone fortuin, nog altijd winnende door zijne immer uitgevoerd wordende stukken en daarenboven begiftigd met een traktement van 20,000 francs als inspecteur-général du chant in Frankrijk, ging Rossini, jammer genoeg, op zijne lauweren rusten, terwijl zijn vriend le Zouif, zoo als hij in zijn italiaansch accent, Rothschild noemde, millioenen op millioenen, milliards op milliards bleef stapelen.
Toen men Rothschild, dien men ten onrechte een aantal geestige gezegden toeschrijft, maar die er zich niettemin eenige liet ontvallen, toen men hem kwam berichten, dat de financie-man Aguado gestorven was en veertien millioenen had nagelaten, zegde de baron: tiens, ce PAUVRE Aguado, je le croyais plus à SON AISE. Met veertien milloen is er, dunkt ons, nog al middel om à son aise te zijn; maar niet in 't oog van hem die twee milliards bijeen schepte!
Eene andere goede zinspeling maakte de baron op Mirès, op den bankier die een oogenblik tegen het huis-Rothschild trachtte te worstelen. Mirès had de bekende passage te Parijs gebouwd, en werd kort nadien achter de traliën der gevangenis gebracht. Oh, riep de oude Rothschild, j'ai dit toujours que Mirès n'était qu'un banquier de PASSAGE.
Rothschild, het arme Jodenkind, bezat honderd-twintig millioen rente, hetgeen per uur een inkomen is van dertien duizend zes honderd en acht- en negentig francs, en per dag, van drie honderd acht- en twintig duizend zeven honderd een en zestig francs. 't Is vreeselijk! maar zoo dikwijls die goudkoning adem haalde, won hij zoo wat drie francs tachtig centiemen is.
Rossini's laatste werken waren zijn goddelijk schoon Stabat Mater, eene mis en een Requiem. ‘Die den zang van de moeder des Heilands onder het kruis getoonzet heeft, zegde hij, gelooft!’ en 't is ook in den schoot der katholieke kerk, dat Rossini den geest heeft gegeven. Rothschild is Jood gebleven; doch hij stond als een braaf man gekend en die voor zijne geloofsgenooten een aantal nuttige inrichtingen in 't leven geroepen heeft.
Beiden, wij herhalen het, waren klein, nederig, arm van oorsprong en echter hebben zij al de gekroonde hoofden voor zich zien bukken, en zal Rossini langer leven in de liefde der volkeren, dan de grootste gekroonde helden, die zich tronen bouwen van stapels lijken.