zich heeft opgedaan, moet verdwijnen; maar onvoorwaardelijk terugkeeren tot de school van over vier of vijf eeuwen, en alzoo allen vooruitgang loochenen, dit is niet aannemelijk.
Niettegenstaande al de groote en schitterende hoedanigheden, waarvan onze hedendaagsche meesters, in welk genre ook, blijk geven, kunnen wij het tegenwoordige tijdvak niet anders, aanzien dan als een tjjdvak van overgang, waaruit eene niet zoo zeer nieuwe, dan toch eene meer en meer op vlaamsche traditiën gegronde school zal ontstaan.
Er is slechts ééne richting te vreezen, die namelijk van welke wij hooger spraken en wier invloed misschien zich sterker zou kunnen doen gevoelen dan wel noodig is, aangezien men in de vlaamsche en ook in de oud-hollandsche scholen voldoende elementen vindt om de nieuwe richting, die onmiskenbaar wordt, nieuwen glans en kracht bij te zetten, terwijl zij tevens iets te putten heeft aan het genre Paul Delaroche en Delacroix, hetwelk Gallait benuttigd heeft, zonder echter iets van het vlaamsche koloriet op te offeren.
Die regelen vielen ons onder de pen, toen wij eenige woorden wilden voegen bij de schilderij van Willem Koller, de aalmoes, van welke wij hier eene gravure meêdeelen. Ofschoon Koller een Duitscher is, en men in zijn werk nog de type des Duitschers opmerkt, hoort hij, in menige nuance, tot de vlaamsche school.
Om verder het werk van dien kunstenaar, naar verdiensten te beoordeelen, nemen wij volgaarne de volgende regelen, door een geachte hand geschreven, over:
‘Koller is geboortig uit Weenen; hij bezocht eervol de school der schoone kunsten zijner geboorteplaats. Weenen is echter nooit de zetel geweest van kunst-onderwijs; derhalve wendde hij zich naar Dusseldorf. In dat heiligdom van schilderkunst, verheerlijkt door het genie van Cornelius en Schadow, van Lessing en Bendemann, van Hubner, Hildebrandt, Sohn, Stilke, Rethel en andere in de annalen der moderne kunst beroemde mannen, ontwikkelde zijn geest, die nieuwe lichtpunten opving; zijne oogen zagen vormen en kleuren, die hij vroeger niet ontdekt had, en zijn hand won sterkte en vastheid. Na een vierjarig verblijf in Dusseldorf volgde een driejarig in Antwerpen, waarna hij eindelijk zich in Brussel vestigde. Als een van zijne schoonste kunstwerken wordt de aalmoes genoemd. Hier als elders vinden wij eene goede rangschikking van de voornaamste figuren en veel werk gemaakt van de uitdrukking der gelaatstrekken. Licht en schaduw zijn wel behandeld, dat het kracht en luister geeft eerder door de schikking dan door levendige kleuren. Koller's werken geven blijk van de kunstsmaak der middeleeuwen zoo ver het onderwerpen betreft. In de behandeling heeft hij den betrekkelijk droogen stijl van de duitsche school gegriffeld op den rijken en meer realistischen stijl van de moderne belgische. Zijn kleuren zijn altijd goed, maar hij tracht niet zoozeer daardoor, dan wel door getrouwe teruggeving van het onderwerp te schitteren; daarin gelijkt hij meer Leys en zijnen leerlingen, dan Gallait, Wappers en de Keijzer. In de keuze van zijn onderwerp doelt hij hooger, en nog veel is van hem als jeugdig kunstenaar te verwachten.’
De gravure van Koller is zoo treffend, dat wij er gaarne een oogenblik bij stilstaan; zij toch verheft onzen geest tot het hoogere denkbeeld der christelijke liefdadigheid.