De opdelvingen in de wijk Trastavere te Rome.
Sedert langen tijd houdt men zich op last des Pausen bezig met het graven in de ontzaglijke ruïnen van het oude Rome, en met ieder jaar komen belangrijke stukken en documenten uit het stof, waaronder zij een aantal eeuwen gerust hebben, te voorschijn.
Het meest hield men zich in de laatste jaren bezig met de ruïne van het paleis van Augustus op den palatijnschen heuvel, binnen welks muren een groot deel der romeinsche geschiedenis haren oorsprong nam. Zoowel van pauselijke zijde als van die der franschen, die een aanzienlijk deel van den grond, met de ruïnen van het paleis bezaaid, gekocht hebben, komen vele zaken te voorschijn, die een helder licht verspreiden over vele punten, tot nu toe raadselachtig in de geschiedenis.
Van niet minder belang zijn de opgravingen aan den Tiber in de wijk Trastavere. Op deze plaats heeft men voor eenige maanden de oude bewaarplaats ontdekt van het marmer, dat onder de romeinsche keizers uit verschillende landen der wereld, vooral uit Griekenland en Egypte, naar Rome werd gevoerd. De eer dier ontdekking komt toe aan den pauselijken commissaris voor de opdelvingen Visconti en was niet het werk des toevals maar het resultaat van geschied- en oudheidkundige studiën. De marmerblokken, per schip den Tiber opgebracht, werd in genoemde wijk nedergelegd en bewaard, tot men ze voor het oprichten van gebouwen noodig had. De aanvoer moet het gebruik ontzaglijk overtroffen hebben, want de voorraad, in Trastavere gevonden, wordt op 50 millioen gulden geschat, op vele blokken zijn de namen der afzenders gegrift.
Zoodra de H. Vader de tijding van dezen gelukkigen vond vernam, liet hij van een der marmerblokken beeldjes, kruizen enz. vervaardigen en schonk die aan hen, welke op audiëntie bij hem kwamen. Een groot aantal Zouaven heeft zoodanige door den Paus gewijde voorwerpen ontvangen. Leefde Nero nog, hij zou van zijn eigen marmer de afbeelding zien van Hem, wiens leerlingen hij zoo gruwelijk vervolgd heeft.
Niet verre van deze bewaarplaats heeft men op eene diepte van 25 voet een onbedekten binnenhof gevonden, die door vier muren ingesloten was. Zeedieren in mosaïk versieren den vloer, en in een hoek staat het zeshoekige bekken van een bron, wier afvloeiing naar den linkerkant nog zichtbaar is. In een der muren is een nis met keurig beeldwerk versierd; hare muur is bedekt met schilderingen, heldenfiguren op witten grond, waterdieren, vogelen enz.
Ook de overige muren van den hof zijn beschilderd. Deze muurschilderingen zijn zeer beschadigd, maar wat er van overgebleven is laat den aanschouwer zeer goed toe zich eene voorstelling van het vroegere geheel te vormen.
Op een grooten steen vond men het borstbeeld van keizer Alexander Severus (222-235) en verschillende inscriptiën; hierin heeft men den naam gelezen van genoemden keizer en dien van romeinsche soldaten van de 7e Cohorte der Vigiliën; voorts heeft men er uit afgeleid dat de soldaten in dezen hof krijgsoffers vierden, wat uit nog verscheidene andere gevonden voorwerpen op te maken is.
De vervolgens voortgezette uitgravingen, hoewel door de nabijzijnde huizen zeer moeilijk uittevoeren, hebben een aantal kamers doen ontdekken, die met den binnenhof in betrekking stonden.