II.
De als Prinses de Lamballe in de geschiedenis beroemde vorstin was van geboorte eene prinses uit het huis van Savoie-Carignan; zij werd geboren op den 8 September 1749 en was eene dochter van Lodewijk, prins van Carignan en Catharina Henriette, prinses van Hessen; haar broeder Karel Emmanuel werd later de vader van Karel Albert, den eersten bevorderaar der tegenwoordige italiaansche revolutie en vader van Victor Emmanuel. Vroegtijdig werd zij naar Frankrijk gevoerd, waar zij aan het hof van Lodewijk XV eene uitmuntende opvoeding genoot. Op zestienjarigen leeftijd huwde zij met den prins de Lamballe, zoon van den hertog de Penthièvre; deze had ook een dochter, die later met den beruchten Philippe Egalité huwde. Haar huwelijk was niet gelukkig; de prins de Lamballe was een zedeloos mensch en stierf vroegtijdig ten gevolge van zijne uitspattingen. De prinses was van af het eerste oogenblik, dat haar schoonvader haar leerde kennen, zijne voorliefde. Om haar eenigermate het leed, dat zij hoe kort dan ook van zijn zoon had moeten verdragen, te vergoeden, stelde hij haar in staat de edele neigingen haars harten te volgen; hij schonk haar schatten gouds, opdat zij de armen zou kunnen ondersteunen. De hertog was zelf een buitengewoon liefdadig mensch; wanneer wij alleen verhalen dat revolutionaire benden hem nooit konden meester worden, omringd als zij hem altijd vonden door zijne onderhoorigen, die hem met hun laatsten droppel bloeds zouden verdedigen, springt dit reeds genoegzaam in het oog. Ook bij Maria Antoinette vond de prinses de Lamballe menigmaal troost, en uit beider gesprekken ontstond eene vriendschap, die oorzaak was dat zij elkander onmisbaar werden. De koningin maakte de prinses hofmeesteres, en de jonge vorstin werd door hare deugd, bevalligheid en innemende manieren door het geheele hof geëerd en bemind. Tot aan haren dood toe droeg zij Maria Antoinette de levendigste vriendschap toe, waarvan zij de duidelijkste blijken gaf, zooals toen zij als bemiddelaar optrad tusschen het hof en den hertog van Orleans, welke poging evenwel op de snoodheid van Philips schipbreuk leed, en toen zij in 1791 naar Engeland ging om den minister Pitt te bewegen zich aan de mogendheden van het vaste land aantesluiten ter redding van de fransche monarchie. Was ook deze poging vruchteloos, zij smaakte toch de vreugde op den 6 Oktober aan hare boezemvriendin te kunnen melden, dat de alliantie op het vasteland tot stand gekomen was.
Maria Antoinette smeekte haar in Engeland te blijven; ‘lieve,’ schreef zij haar, ‘keer niet terug; werp u niet in den muil des tijgers.’ Maar de prinses, die in de vreugd harer vriendin had gedeeld, wilde haar in het lijden niet alleen laten, en zij vertrok over Aken, waar zij haar testament maakte, naar haren schoonvader, nam een hartelijk afscheid van hem en begaf zich verder naar Parijs, om er hare betrekking van hofmeesteres van af den 18 November op nieuw waar te nemen, tot op den oogenblik dat zij gevangen genomen en in den Tempel geworpen werd. Dit geschiedde op den 10 Augustus 1792; slechts kort duurde hare gevangenschap. Uit haat tegen het koningschap en om Maria Antoinette op het grievendst te martelen, besloot men de prinses, die geen enkelen vijand had, in het lot te doen deelen van de 3 à 4000, die op den 3 September vallen zouden. De Garibaldisten van die dagen besloten tot eene moord in massa, om zich eensdeels van hunne grootste vijanden te ontdoen en den overblijvenden angst en schrik in het hart te jagen. Vroeg in den morgen van den 3 September, toen het bloed reeds met stroomen vloeide, werd de prinses voor eene zoogenaamde rechtbank gevoerd. Rechters en beulen waren evenzeer met bloed bemorst en ledigden om strijd hunne glazen om iedere goede gedachte, die misschien nog in hun hart mocht opkomen, te verstikken. Op het zien van die vergadering van duivels in menschelijke gedaante en het hooren van het gereutel der stervenden, viel de prinses in onmacht; toen zij weder tot zich zelve was gekomen, vroeg men haar of zij kennis droeg van de samenzweringen, die men aan het hof tegen het volk gevormd had. ‘Helaas!’ riep zij, ik weet niets te antwoorden; of ik een weinig vroeger of later sterf, het is mij geheel onverschillig.’
‘O,’ riep de dronken regter, ‘zij wil niet antwoorden; naar de abdij.’
‘Naar de Abdij’ waren de termen van het doodvonnis, en de beulen haastten zich het te volvoeren; zij grepen de ongelukkige aan, en een hunner bracht haar met de sabel een wond in het oog toe, waarop de overigen haar op een hoop lijken sleepten, waar zij ineenzonk en door lanssteken verder afgemaakt werd. Onder de toeschouwers riepen er eenigen: ‘genade! genade!’ Verwoed schreeuwde de beulen: ‘dat zijn verkleede knechten van Penthièvre,’ waarop zij tusschen het volk drongen en twee menschen om het leven brachten.
Een metselaarsknecht, Grison geheeten, kapte nu het lijk der prinses het hoofd af en, het op eene piek stekende, trok hij, door duizenden gevolgd, er meê door de straten van Parijs. Bij een pruikenmaker gekomen, dwong men hem het hoofd te coiffeeren, opdat Maria Antoinette het erkennen zou, waarop de bende naar den Tempel trok. Het woedende volk schreeuwde dat het koninklijke paar zich voor het venster vertoonen zou; een in het vertrek aanwezig officier gaf Lodewijk en Maria Antoinette daarvan de reden op; de eerste bedekte zich het gelaat met beide handen, terwijl de tweede in onmacht viel. Daarop trok men naar het paleis van den Hertog van Orleans; deze verbleekte en mompelde: ‘hadde zij gedaan zoo als ik, de ongelukkige zou niet gevallen zijn.’ Wat zou Philips wel gezegd hebben, als op dat oogenblik iemand hadde verkondigd, dat ook zijn hoofd weldra vallen zou, in weerwil hij zich een ijverig zoon der revolutie verklaard had! De bende ging eindelijk uiteen, en het gelukte eenigen dienaren van den hertog de Penthièvre het hoofd machtig te worden en het den volgenden dag te begraven.
Langen tijd was het onbekend waar het schandelijk verminkte lichaam gebleven was; slechts kort geleden zijn hoofd en lichaam bij het ruimen van kerkhoven in Parijs op verschillende plaatsen teruggevonden met de processen-verbaal, die de authenticiteit er van bewijzen.
(Wordt vervolgd.)