Trichinen.
Men leest tot heden in ons land in dagbladen en tijdschriften, alleen de geneeskundigen uitgezonderd, zelden van trichinen en de ziekten, door die onbegrijpelijk kleine diertjes veroorzaakt. Meer is dit het geval in Duitsohland, maar daar ook hebben de trichinen reeds honderden slachtoffers gemaakt. Volgens een blad uit Maagdenburg lagen voor eenigen tijd in de stad Schöenebeck 62 personen aan de trichinen-ziekte. Behalve bij dezen, schrijft het blad, doen zich bij een aantal andere personen verschijnselen voor, welke aan de ziekte doen denken. Hoofdzakelijk zijn het vrouwen, maar het is ook van de duitsche vrouwen bekend dat zij bijna niet in staat zijn hun vleesch te koken of te braden, zonder er een stuk rauw van te eten. Nu moet men weten dat 1 lood varkensvleesch 100 trichinen kan bevatten, die zich in het lichaam des menschen spoedig tot 100,000 vermenigvuldigen. Over het algemeen wil men in Duitachland aan het bestaan der trichinen en hare verwoestingen niet gelooven; zelfs kan het zien door het mitroskoop in vele gevallen de ongeloovigen niet bekeeren. De geneeskundigen houden evenwel niet op hunne beste pogingen in te spannen om het volk voor het gevaar te waarschuwen. Of de ziekte door de Duitschers naar Amerika is overgebracht, daar zij natuurlijk hun verlangen naar rauw varkensvleesch met zich nemen, is niet geheel onwaarschijnlijk; zeker is het dat zich in de nieuwe wereld reeds een aantal gevallen van trichinen-ziekte hebben voorgedaan.
Hij, die zich voor die ziekte wachten wil, ete geen rauw varkensvleesch; gekookt, gebraden of goed gerookt levert het geen gevaar op, en omtrent het gedroogde vleesch, mits het behoorlijk gezouten is geweest, komt men over het algemeen overeen, dat het niet gevaarlijk is.
Het is langen tijd een moeielijk vraagstuk geweest op welke wijze de trichinen in het lichaam van het varken komen. Thans evenwel is het hoogstwaarschijnlijk opgelost. Nadat men ontdekt had, dat de trichinen niet voorkomen bij varkens, die alleen met met plantaardig voedsel zijn gemest, hield men zich bijzonder bezig met hen, die, vrij in de bosschen loopende, de overblijfselen van andere dieren verslinden. Bij dezen vond men de trichinen in menigte. Toen men nu de verschillende dieren onderzocht, waarmede een varken zich had gevoed, kwam men tot de ontdekking dat de rat als het ware met trichinen is opgevuld, die, wonder genoeg, het dier geen nadeel toebrengen.
De trichinen-ziekte schijnt dus van de ratten voort te komen; hieruit nu kunnen de landbouwers leeren dat het in het algemeen goed is de varkens niet met overblijfselen van dieren en in het bijzonder met die van ratten te voeden. Maar ook kan het voor ieder een les zijn, dat zij geen rauw varkensvleesch eten, want in weerwil van de voorzorgen van den boer kan het varken zich soms aan een rattenbilleke vergasten.