Het Kanaal van Suez.
Fragment uit eene korrespondentie van den Herlog van St. Albans.
Vóór langen tijd reeds was ik voornemens het kanaal van Suez te bezoeken en de werkzaamheden aldaar te bezichtigen, eerst heden ben ik in de gelegenheid daarvan eenige bijzonderheden mede te deelen. Daar er waarschijnlijk velen zullen zijn die van den tegenwoordigen stand der werkzaamheden niets weten, aangezien vele reizigers, die het oord bezoeken, zich niet verwaardigen de moeite te nemen daaromtrent een onderzoek in te stellen wil ik u een nauwkeurig bericht zenden van hetgeen ik met eigen oogen heb gezien.
Ik begin met te zeggen dat, hoewel niet twijfelende aan de voltooiing der reusachtige onderneming op een niet ver verwijderd tijdstip, ik geen oordeel durf uitspreken of zij, uit een finantiëel oogpunt gezien, de gehoopte vruchten zal afwerpen, 't welk overigens een punt is, dat men aan de toekomst behoort over te laten.
De Compagnie universelle du canal maritime de Suez werd door den onvermoeiden ijver van den heer de Lesseps in het leven geroepen; haar doel was de Middellandsche met de Roode zee door een kanaal van zout water te vereenigen of met andere woorden de landengte van Suez te doorboren. De fransche regeering ondersteunde krachtig de plannen van de Lesseps, en deze kon in 1860 een aanvang met de werkzaamheden maken. Maar daar men de geschiktste middelen om het plan te volvoeren nog niet kende, gingen de eerste jaren in enkele onderzoekingen en voorbereidende werkzaamheden voorbij. Gedurende langen tijd moesten de duizenden arbeiders gevoed worden met beschuit, die door kameelen werd aangevoerd, en met het water, dat door dezelfde dieren uit den Nijl werd aangebracht. Deze toestand nam een einde, toen men een kanaal gegraven had van den Nijl naar Ismailia en Suez en van daar het water voerde naar Port-Saïd.
Wat men hier en daar van het werk hoorde had hoofdzakelijk betrekking op dit kanaal, en van daar dat velen aan eene utopie denken, als zij van het kanaal van Suez hooren spreken. Wat zal het nu zijn als men verneemt dat Napoleon in het volgende jaar een reisje onderneemt naar Egypte om de opening van het kanaal, dat de Indische zee met de Middellandsche zal verbinden, bij te wonen. Want zóóver is het nu gekomen, en dit resultaat heeft men voornamelijk te danken aan de heeren Boreel en Lavalley, die in de laatste jaren den arbeid bestuurd hebben.
Aan de zuidelijkepunt van het kanaal nabij Suez is alles druk aan het werk. Ik zag vier groote. drijvende stoom-baggermachinen om de zachte oevers der Roode zee uit te diepen en aan de andere zijde van den dam, die het kanaal nog van de zee scheidt, ontelbare Arabieren met de uitgraving van het kanaal bezig. Drie maanden geleden had ik ook deze plaats bezocht en moest bij mijne terugkomst bekennen dat men in dien tijd zeer groote vorderingen had gemaakt; overigens de ontzaglijke massa's modder, die men over den bodem der woestijn heeft uitgespreid, zijn daarvan reeds een genoegzaam bewijs. In het geheel werken er 60 groote en 12 kleine drijvende stoom-baggermachinen, die den modder aan meer dan 100 stoomschepen overgeven om ze te vervoeren. De grootste kosten van 400 tot 500 duizend francs. Zij werpen den modder met emmers in de stoomschepen of in ijzeren waterleidingen van 220 voet lengte, die hunnen inhoud over de oevers van het kanaal en, verder de woestijn in, over den bodem uitspreiden.
In de laatste maand werd eene massa van 48 millioen kub. voeten modder uitgegraven; de massa in een zomermaand wordt begroot op 60 millioen. De machinen zijn door den heer Lavalley zelven gesteld, welke heer de uitvoerder van het werk mag genoemd worden, zooals de heer de Lesseps de ontwerper.
Daar het zout-waterkanaal tusschen hier en Ismailia nog ledig is, worden passagiers en goederen voor deze streken uit het zoetwater-kanaal met platte stoombooten of barken overgevoerd. Dit kanaal is van gewone breedte; twee groote schepen kunnen elkander passeeren. De eerste plaats, die de aandacht waardig is, en die men ontmoet na Suez verlaten te hebben is Groot-Schalief, na El-Guisr de voornaamste uitgraving, ongeveer een duitsche mijl lang en tegenwoordig droog; men heeft achtereenvolgens klei, steen en zand onder het graven ontmoet. 3000 europeesche en arabische arbeiders zijn hier werkzaam. Mijne opmerkzaamheid werd door dit punt sterker getrokken dan door eenig ander. Hier heeft men het diepst gegraven, en bij het laagste getij der Roode zee zal men hier nog 26 voet water hebben. Het oog daalt hier in een onbegrijpelijk diep, droog kanaal, waar legioenen arbeiders zich bezig houden met den grond uit te graven en dien in karren te werpen, welke door vaststaande machinen vervoerd en door andere vervangen worden; en met de gedachten in de toekomst dringende, meent men dat bekken gevuld te zien met water, en dat water een aantal stoomschepen dragende, gevuld met aandeelhouders, die in verrukking denken aan de verbinding, die zij tusschen het Oosten en het Westen hebben aangebracht en - aan de dividenden, die zij zullen opstrijken!
Bij Serapeum, iets verder het land in, ontmoet men een ander voltooid punt des kanaals, waar men de wateren der Middellandsche zee voor zich ziet, die door een aarden dam belet worden het andere gedeelte van het kanaal in te dringen. Van Serapeum komt men te Ismailia, de hoofdvestiging der maatschappij aan het bekoorlijke zoute meer Timsah, dat tot op een diepte van 20 voet door de Middellandsche zee, die men er door middel van een kanaal heeft heengeleid, gevuld is. Kerken, tuinen, straten, zelfs de honden zijn europeesch, en men vergeet dat de Arabier de meester dezer streken is; overigens de geriefelijk ingerichte woningen der beambten doen niet aan een zwervend volk denken.
Ismailia, vroeger Timsah geheeten, heeft den naam van den thans regeerenden onderkoning ontvangen, zooals Port-Saïd den zijnen van den vorigen: het ware billijker geweest aan die twee plaatsen de namen van de Lesseps en de Lavalley te geven, om die aan het verre nageslacht te doen toekomen, doch de Franschen zien zoo nauw niet. De stad ligt niet aan het kanaal doch is er door twee kanalen aan verbonden. Bij Port-Saïd heeft het kanaal eene breedte van 180 voet; om de graven van El-Guisr te vermijden, heeft men het hier 120 voet nauwer genomen, dan het op de overige plaatsen is. Bij de laatste plaats gaat het kanaal onder een zandheuvel door, dien men met zeer veel inspanning heeft moeten doorboren. El-Guisr is een aangenaam gelegen plaatsje met zijne kerken, moskeën, bevallige huizen en den schoonen hof van den hoofdingenieur Goija. Hier zooals in Ismailia verhaalt ieder u hoeveel moeite men heeft gehad om de streek te zuiveren van slangen en schorpioenen, die voor de vestiging der Europeanen het verblijf zeer onveilig, zoo niet onmogelijk maakten. Achter El-Guisr gaat het kanaal door eene zanderige vlakte naar de lagunen in de nabijheid der zee. In de oude tijden stroomde hier een arm van den Nijl, die de vette aardkorst meênam en het land in een woestenij veranderde. De Arabieren schrijven dit aan de vestiging der Turken toe. Men meende dat de toestand des bodems groote moeielijkheden zou opleveren, doch Lavalley heeft dien tot op eene diepte van 26 voet uitgegraven en daardoor het bewijs geleverd dat het modder en het zand van Suez volkomen gelijk zijn aan die van de overige streken der aarde.
Het kanaal treedt nu in de Middellandsche zee en strekt hier tot haven aan Port-Saïd. Acht jaren geleden stonden tusschen de zee en de lagune eenige armoedige hutten, en nu ziet men op eene stad van 10.000 inwoners, een klein Venetië met een groote haven vol prachtige vaartuigen. In een ongeloofelijk korten tijd schijnt een europeesch volk van 20.000 zielen als uit de woestijn opgestaan en onmiddellijk in het bezit getreden van alle middelen om de beschaving over het land, dat een zoo glorierijk verleden heeft maar sedert 2000 jaren in barbaarschheid gedompeld ligt, uit te storten. En dat volk heeft een kanaal, waardoor het in eenen oogwenk zich verplaatsen kan naar Oost en West om beider bronnen te exploiteeren, beider ondernemingen te bevorderen, beider handel uit te breiden. Waarlijk, het heeft reden om aan de Lesseps de hulde zijner bewondering en dankbaarheid aan te bieden.
En de Lesseps verdient deze, niet alleen door zijn reuzenwerk maar ook door zijn edel gedrag, door zijn edelmoedig karakter. Hij wordt den vader der Arabieren genoemd, wier zwaren arbeid hij door ruime belooningen maar nog meer door vriendelijkheid en innemende manieren verlicht. Hoezeer ook door het werk bezig gehouden, vergeet hij toch niet waar hij kan den godsdienst te bevorderen en dezes dienaren alle mogelijke ondersteuning aan te bieden. Reeds in 1863 gaf hij daarvan een duidelijk bewijs. Eenige fransche geestelijken vroegen hem verlof het kanaal te mogen doortrekken. wat hun op hunnen tocht naar China van groot nut zou zijn, de Lesseps antwoordde hun in een zeer vriendelijk schrijven en stond hun niet alleen het gevraagde toe maar strekte het verlof ook uit over alle leden van hunne orde, met aanbod om hun de reis, zoo ver het van hem afhing, zoo gemakkelijk mogelijk te maken.
Geeft dit een schoon bewijs van het edele karakter van den heer de Lesseps? De lezer bemerkt dadelijk welk heerlijk vooruitzicht het kanaal van Suez voor de Kerk en den godsdienst oplevert. Wanneer de schepen eenige uren noodig hebben om uit de Middellandsche in de Indische zee te komen, is er bijna geen afstand meer tusschen Rome en de afgelegene australische eilanden. De laatste zullen als per renbode hunne behoeften in het middelpunt der christenheid kunnen doen kennen, en van hier uit zal als op arendsvleugelen het verlangde kunnen worden toegezonden. Zal dus over eenige maanden Parijs juichen over dezen vooruitgang op stoffelijk gebied, uit de borst van den waren christen zal tot God een loflied rijzen, dat een danklied tevens zal zijn voor de nieuwe hulp, die God Zijne Kerk heeft verleend om zich uit te breiden.