Brief van een Pauselijken Zouaaf.
Met voldoening ruimen wij eene plaats in voor onderstaanden brief van een der dappere jongelingen, die zich aan de verdediging van den Paus-Koning hebben toegewijd. Wanneer men in aanmerking neemt dat de schrijver van dezen brief nog geen jaar geleden een een voudige boerenknecht was, die nooit eenige letterkundige opleiding heeft gehad, kan men zich niet genoeg verwonderen over de bezielde woorden, die hij spreekt. Hier is het inderdaad de wijsheid, die van Hooger komt; het is de taal van een hart, dat gloeit van geloofsijver en niets liever verlangt dan voor de Kerk te lijden en te sterven.
Wij geven den brief onveranderd zoo als hij ons is toegezonden, en hebben slechts eenige regels geschrapt, die ons minder belangrijk voor het algemeen toeschenen.
Rome, 10 Sept. 1868.
Hoewel het mij niet mogelijk is, u alles wat mij wedervaart in de kleinste bijzonderheden te schetsen, spoort de vriendschap mij aan u bekend te maken in welken toestand ik thans leef.
Lang waren wij in verwachting naar het kamp te moeten vertrekken, toen wij daar den 1 Augustus orde toe ontvingen en wij ons des avonds op reis begaven. Ofschoon de lucht zich gunstig voordeed, werden wij echter door een zwaren regen overvallen die ons niet alleen doornat maar het gaan bijna onmogelijk maakte. Velen bleven op den weg liggen, doch na een reis van zeven uren bevonden wij ons te Rocca di Papa, waarachter zich de kamp, Hannibal genaamd, uitstrekt en 2600 voeten boven de oppervlakte der zee gelegen is. Gij kunt denken welk een moeitevolle reis dit was en hoe blijde wij waren de plaats onzer bestemming bereikt te hebben en onze wapens en randsels te kunnen afwerpen. Ons eerste werk was onze tenten op te slaan, en binnen weinige oogenblikken was het kamp, waar bijna nooit iemand komt, veranderd in eene stad van witte woningen, waar ruim acht duizend soldaten van alle natiën in uniform door elkander wemelden en huisvesting genoten. Gij kunt begrijpen welke ijver er overal heerschte, en hoe spoedig de afgematte leden op het bed van stroo waren neêrgelegd. Nauwelijk waren wij daar, of de tijding kwam dat de Paus ons zou komen bezoeken. Gij kunt nagaan hoe wij te moede waren Romes Opperpriester te zullen ontvangen; als door een tooverslag verrezen overal eerepoorten met vlaggen en wimpels versierd en onderling met slingers verbonden. Het kamp was in een lusthof veranderd; maar de dag, die den arbeid moest bekroonen, bleef niet lang uit. Den 10 Augustus, reeds vroeg in den morgen, waren alle troepen te wapen en in slagorde geschaard. Uit alle naburige steden, zelfs uit Rome, stroomden duizenden nieuwgierigen toe en vulden de onmeetbare legerplaats. Daar buldert het geschut, waarmede zich de muziek vereenigt en kondigt 's Pausen komst aan, die zich in weinige oogenblikken te midden zijner Zouaven bevindt. Met welgevallen beschouwde Zijne Heiligheid de overal aangebrachte versiering en begaf zich naar eene aan 't einde van het kamp opgeslagen prachtige kapel om voor ons de Mis op te dragen. De lucht weergalmde van de duizend commando's en het wapengekletter der zich rond het altaar scharende soldaten; doch nauwelijks begon de Mis of alles was zoo stil dat moest men rondzien om zich te overtuigen of er wel levende wezens tegenwoordig waren, zelfs de muziek zweeg wat den plechtigen ernst nog meer luister bijzette. Alleen het brieschen der paarden onderbrak de doodsche stilte en scheen te getuigen dat zelfs het redelooze dier hulde wilde brengen aan den driemaal heiligen God, die op de stem van den edelsten sterveling op het altaar ging afdalen. De mis eindigde, maar nu begon de plechtigheid eerst, want Pius, die niets dan liefde is en zelfs voor zijne vijanden niets dan zegeningen over heeft, zou ook ons zijn vaderzegen mededeelen. Met eene krachtige schoone zilveren, stem zong Pius eenige gebeden, en op het punt den zegen te geven boog al wat levend en daar tegenwoordig was de knieën; toen verhief de Paus de hand, en die hand welke over driehonderd millioen den scepter zwaait, die hand waarin door God zelven het hoogst en machtigst gezag gesteld is - diezelfde hand was over zijne soldaten opgeheven en smeekte voor hen den zegen van den drieëenigen God af. Waarde broeder en zusters en vrienden, ik zal het niet wagen te schetsen wat het beteekent den heiligen, den nooit genoeg geroemden Pius op zulk een oogenblik te zien, zijn oog op ons rustend met eene hemelsche liefde, zijne lippen voor ons in beweging en omstraald met den engelachtigen glimlach, die Pius, en Pius alleen, en altijd eigen is. O dat gezicht streelt niet alleen de oogen maar dringt in de ziel door, en vervult haar met gevoelens van heiligen eerbied, en overtuigt elk die hem ziet, dat het niet de luister eener aardsche omgeving maar eene zichtbare Goddelijke Majesteit is, welke Pius omstraalt. O Pius! o held! o stedehouder van Jesus Christus! Gij die daar zetelt op een troon door geen menschen handen maar door Gods macht alleen gebouwd, hoe is het mogelijk dat de mensch zoo diep gezonken, zoo argloos door den duivel kan bedrogen zijn om u te haten? Hoe komt het, edele bewaarder en beschermer van Jesus Bruid, dat het menschenkind tegen u opstaat, tegen u, die niets dan liefde zijt en die nog vol medelijden voor uwe belagers bidt en uitroept: Heer vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen? O laat ik dit niet vragen; neen, eene regeering van 23 jaren geeft mij het antwoord, dat gij den weg volgt die gebaand is door den Zoon van God. Hij vond op zijnen weg niets dan lijden, en gij, groote Pius, gij balling van Gaëta, gij wilt niets dan lijden, in navolging van Hem, wiens stedehouder gij zijt, om in lijden uwe kinderen gelukkig te maken.
Geen wonder dan, mijne vrienden, dat de Paus zoo feestelijk door ons werd onthaald, geen wonder dat duizenden den edelen grijsaard omringden, toen hij het kamp verliet, en eerst nog, om zijn volk het genot zijner tegenwoordigheid te schenken, te voet eene wandeling door de ongebaande