Petrus Peckius.
Wie drommel is die Peckius? Petrus Peckius was kanselier van Brabant en koninklijk raadsheer, en werd door de aartshertogen Albert en Isabella als ambassadeur naar het hof van Hendrik IV gezonden.
De beroemde Mechelaar had juist geen zeer onderscheiden uiterlijk en men zou hem eer voor een vierkanten boer, dan wel voor een hofjonker en een diplomaat hebben gehouden.
Dat deed het zoo elegante hof van den franschen Koning dikwijls met hem schertsen, even als men jaren nadien schertste en den neus optrok voor de grauwe slobkousen, met welke Franklin zijne intrede in de vorstelijke salons deed.
Maar Franklin vertegenwoordigde de machtige republiek der Vereenigde Staten en dat gewis zegde meer dan een met goud lover overdekt kleed en den hoed met eene golvende pluim versierd.
Nu, Peckius was even fier op het nederig hertogdommeke en zijne meesters te Brussel, als Franklin op de groote overzeesche republiek.
Peckius wachtte eens, met vele anderen, in de voorzaal, het oogenblik af om tot den Koning te worden toegelaten en de hovelingen wilden zich met den boerschen afgezant vermaken.
Men sprak van..... ezels, die in den omtrek van Brussel, in een zeer respektief cijfer jaarlijks worden gekweekt., en een hoveling vroeg ten slotte aan Peckius wat een Brusselsche ezel wel waard was.
De afgezant had den steek wel gevoeld en met eenen blik, die plotseling eene gansch andere uitdrukking bekwam dan gewoonlijk, meette hij den spotter met dezelfde maat uit, waar hij hem meê had willen inmeten.
‘Ja,’ zegde hij, ‘als zij uw haar en uwe grootte hebben, Mijnheer, zullen zij nog geen twee kroonen zijn.....’
En Peckius draaide op zijne hielen en trad het koninklijke kabinet binnen, want het oogenblik zijner audiencie was gekomen.
De fransche vorst was, even als zijn hof, getroffen over het plompe uitzicht van den afgezant, dien de aartshertogen hem zonden. Had men hem dan niet een man met fijne vormen en het élegante hof waardig kunnen zenden?
Hendrik IV verborg dat gevoel niet en eindigde met den ambassadeur te zeggen, dat hij inderdaad eenen anderen persoon uit Brussel verwacht had.
‘Sire,’ zegde Peckius, zonder niet het minst uit het veld te zijn geslagen; ‘mijne meesters zenden wijzen tot wijzen, dwazen tot dwazen en mij tot Uwe Majesteit.’
De Koning zweeg; hem stond nu de keus tusschen welke categorie hij Peckius wilde rangschikken; maar hij mocht niet vérgeten. dat hij zelf, volgens het antwoord, in de gekozene rei plaats nam.
Schijn bedriegt! moet Hendrik IV gedacht hebben; Peckius is een geestig man.