De Belgische Illustratie. Jaargang 1
(1868-1869)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De– AuteursrechtvrijEen uitstapje naar de abdij van La Trappe
| |
[pagina 51]
| |
van boter, kaas en eieren toegestaan. De drank is uitmuntend en wordt met het voedzame brood in het klooster vervaardigd. Men gebruikt wit aardewerk, tinnen lepels en stalen vorken. In het begin van den avond is de gast tegenwoordig bij de godsdienstige voorlezing in de kapittelzaal, en nadat de completen in de kerk gezongen zijn, wordt hij door zijnen verzorger naar het slaapvertrek geleid en neemt tot s'morgens 6 ure zoo veel mogelijk de stilzwijgenheid in acht. Waarheen men in het groote gebouw de oogen ook wendt, alom ontmoet men godsdienstige afbeeldsels of spreuken, die aan boetvaardigheid of eenige deugd herinneren; elke muur is als het ware eene zichtbare stem, die tot ernstig nadenken aanspoort. In den langen gang, die naar de bibliotheek voert, ziet men het beeld des doods, dat met den knokkigen vinger den snel voorbijgaanden tijd aanwijst, en onder deze groote klok staat met groote letteren: Vigilate... quia nescitis diem neque horam. Geen vermaning, hoe ernstig ook uitgesproken, brengt den indruk te weeg, dien dit beeld op den aanschouwer maakt; men gevoelt het dubbel dat de tijd heenvliet. Vergeefs zou men de oogen sluiten, vergeefs het hoofd afwenden, onwillekeurig blikt men weêr naar den wachter, en het spookachtig geraamte, dat grijnzend op u neêrziet, schijnt uit te roepen: Waak.... want of ge wilt of tegenstand biedt, ge wandelt op den weg naar het graf!.... ik wacht mijne prooi, en of ge blijft of u verwijdert, of ge in de wereld of in afzondering verkeert, of ge genot of vreugde smaakt, ik wacht u!.... mijn rijk nadert, het nadert zeker en snel!.... zijt ge voorbereid?.... Men siddert, en wederom is een gedeelte van den levensdraad afgeweven. De kapittelzaal, die uitzicht op de begraafplaats geeft, bevat niet anders dan banken, eenige schilderijen en den zetel voor den HoogEerw. Abt, die onder een groot kruisbeeld geplaatst is. Het refectorium is nagenoeg hetzelfde; een houten gestoelte wijst de plaats van den voorlezer aan, en op lange tafels staan, met aanduiding van naam van elken religieus, grove aarden schoteltjes, naast welken stalen vorketten en houten lepels liggen. De kamer, door Mgr. den Aartsbisschop van Mechelen op zijne rondreizen bewoond wordende, is met eenige goede schilderstukken versierd; en vóór den schoorsteen wordt in eene vergulde lijst een eigenhandige brief van den H. Franciscus de Sales bewaard. De veelvuldige kamers voor de vreemdelingen, op wier deuren de namen van verschillende heiligen vermeld zijn, bevatten ijzeren ledikanten met matrassen en overigens, even als de andere kloostervertrekken, niets dan eenvoudige hoognoodige meubelen. Treden wij thans de boekerij, zoo rijk aan zeldzame werken en haudschriften binnen, die, behalve over vele andere vakken van wetenschap, eene uitmuntende verzameling van werken over de geschiedenis en aardrijkskunde der Nederlanden bevat. Het beheer van dit departement wordt waargenomen door een Nederlander den Eerw. Pater Bonaventura, in de wereld genaamd Hermans, den vraagbaak van menig geleerde, en wiens hoofd als een levende boekencatalogus kan beschouwd worden. Hier toont hij prachtige plaatwerken; ginds wijst hij belangrijke manuscripten; hij klimt, daalt neder, doorsnuftelt, doorbladert, doorloopt de gelederen zijner onderdanen, ontziet zich zelven niet en is alles voor anderen. Welgevallig staart het oog op de onafzienbare massa van geleerdheid; men verliest zich als het ware in die boekenwereld maar bespeurt weldra dat door de juiste rangschikking der verschillende afdeelingen een kind den weg in dien schijnbaren doolhof der geleerdheid vinden kan. De miniatuurformaten, de duizenden quarto's, octavo's en folianten bieden den godgeleerde, den aardrijkskundige, den geschied- en natuurnavorscher zelden te vinden bronnen aan en leveren den schilder menige stof voor een doek. Onder het vele belangrijke munt vooral uit een Antiphonale responsoria in vijf reusachtige deelen; de perkamenten bladen zijn rijk geïllustreerd met gekleurde vignetten. Waarschijnlijk in 1450 begonnen, rekent men dat er een halve eeuw aan gearbeid is. We nemen afscheid van den on vermoeiden bibliothecarius en begeven ons ter kerke, waar het den bezoeker, even als in sommige andere gedeelten des kloosters, verboden is te spreken. Ingevolge den regel van La Trappe is het Godsgebouw eenvoudig ingericht en heeft geen orgel; de kandelaars zijn van hout, en in het hoogaltaar bevindt zich eene schildery van Palinck, voorstellende het bezoek der Herders. In het koor, dat de helft der kerk uitmaakt en door een hek van het ruim is afgescheiden, is het gestoelte voor de priesters, en een houten herdersstaf duidt de plaats van den Abt aan. Het oxaal is voor de vreemdelingen. Men verbeelde zich niet dat deze eenvoudige kerk niet tot godsvrucht stemt; men ontvangt er een onbeschrijfelijken indruk, en het zij men de H. Offerhande bijwoont, het zij men den religieus, in overdenking verzonken, eenzaam in een hoek ziet nêergeknield of zijne stem, vereenigd met die zijner broeders, krachtig hoort wêergalmen om Gods glorie te bezingen, altijd ontwaart men dat hier het huis des gebeds is. Op eene binnenplaats bevindt zich de wel onderhouden en bij uitstek schoone bloementuin, in wiens midden een pruimenboom staat, dien men een reus in zijn soort zou kunnen noemen en wiens vruchten bij duizendtallen neêrhingen; naast deze fraaie plaats is het kerkhof, de hoop, het verlangen van den kluizenaar! Hij spreekt met zielsverrukking over het toekomende leven; zijn blik wendt zich hemelwaarts, als zoekt hij reeds de plaats van al zijn streven. Aan den voet van een kruisbeeld leest men: In hoc Christus mortuus est et resurrexit, ut mortuorum et vivorum Dominetur sive ergo morimur, sive vívímus, Domini sumus. En dáár in de schaduw, van het teeken onzer verlossing rusten de helden van hunnen harden strijd; dáár verwacht het afgematte lichaam het uur, waarop der engelen trompet de vereeniging met de onsterfelijke ziel zal verkondigen. Een half geopend graf is steeds gereed, om, met wegneming van slechts weinige schuppen aarde, den gestorven monnik tot rustbed te dienen; o hier schijnt eene stem te roepen: Vigilate!... waak, want gij weet niet wanneer uw uur komen zal.... Slaan we nu een blik op de verschillende werkinrichtingen, die tot het klooster behooren; daar de landbouw een der hoofdbestanddeelen van de vereeniging is, zullen we hierop eerst de aandacht vestigen. De landerijen, tot La Trappe behoorende, vormen, met inbegrip der dennebosschen, eene oppervlakte van ongeveer 150 bunders; de akkers zijn meestal in regelmatige perceelen afgedeeld; met goeden uitslag wordt het gebruik der guano aangewend. Eenige arbeiders staan de kloosterbroeders in het boerenbedryf bij; de werktuigen zijn uitmuntend; het boteren geschiedt door stoom; het rundvee, meestal rood bont, is van uitmuntende kwaliteit, en de welgevoederde paarden zijn tot zwaren arbeid geschikt. In een aangrenzenden boomgaard, waarin een schoon priëel den wandelaar koelte aanbiedt, bevindt zich de bieënhal, het ware zinnebeeld der nijverige vereeniging. De menigvuldige gebouwen worden tot allerlei doeleinden gebezigd; zes weeskinderen, op kosten van het klooster tot verschillende handwerken opgeleid wordende, bewonen een gedeelte; verder vindt men de school en eetkamer voor behoeftige knapen, die kosteloos onderwijs en voedsel ontvangen. De koperslagerswerkplaats levert schoone voorwerpen; juist waren twee schoone kandelaars gereed. De drukkerij, onder bestuur van Pater Maurus, in de wereld genoemd Reijnders, insgelijks een Nederlander, is werkzaam voor de orde. De lettergieterij en boekbinderij verdienen bezichtigd te worden. De lokalen voor de wijnbereiding, zijnde de druiventeelt sedert 1836 ingevoerd, zijn ruim en goed ingericht; een derzelve bevat de pers van 25 paardenkracht. De bierbrouwerij levert een uitmuntend fabrikaat; terwijl de smids- en timmermanswinkel, de kuiperij, de schoenmakerskamer en een groot aantal andere plaatsen, de abdij een middelpunt van arbeid doen zijn. Allerwege bespeurt men dat het verblijf van boete tevens eene woonplaats van vrede is: welgemoed strompelt de grijze monnik naar de bieënkorven; de daglooner, wiens bevende hand den ploeg of de schup niet meer besturen kan, zegent de orde die in zijn onderhoud voorziet. Na het altaar bediend te hebben, houden de leerknapen in afwachting van het werkuur zich met kinderlijke spelen bezig; tegen den vreedzamen muur bouwt de zwaluw zijn nest. Weet hij dat de monnik op het hem aangewezen plekske gronds, in plaats van een bloeienden rozenstruik of welriekende angelier, voedzaam graan wint om de lieve vogelen in den winter te spijzigen, en hij dus niets te vreezen heeft? Weet hij van de schuwe musch of van het hongerige vinkske, die, door het herhaalde voederen tam geworden, zich met de hand laten vatten, dat de herbergzame muren van La Trappe hulp en vrede voor menschen en dieren aanbieden? Heeft, volgens Swift, hij, die twee grashalmen doet ontluiken, waar slechts eene enkele scheut ontkiemde, meer voor het heil der menschheid verricht dan de held, die in twintig veldslagen overwon, wat moet men dan zeggen van hen, die eene woestijn in een oasis veranderden, die niets voor zich zelven, alles voor anderen zijn en daarenboven de moeielijkste overwinning behaalden, den zegenpraal op hun eigen ik? Een enkel dezer kloosterlingen verricht meer goed dan het geheele heirleger van zoogenoemde philosophen met hunne holle en nooit te verwezenlijken theoriën te weeg brengen, en echter zijn deze weldoende monniken in het oog van sommigen, dweepzuchtige, nuttelooze, gevaarlijke personen; weet ge daarvan de reden? het is omdat zij reeds nu de wereld gadeslaan met het oog, waarmeê hunne tegenstanders die slechts in hun laatste levensuur beschouwen zullen. Mijn vriend was, na hetgeen ik hem had medegedeeld, volkomen genezen van zijne kloostervrees en is voornemens nog dezen winter een bezoek aan de abdij van La Trappe te brengen. |
|