Johan van Oldenbarnevelt en zijne reisgenooten waren reeds in het begin van Januari van genoemd jaar reisvaardig, doch zij moesten wachten op de terugkomst van schepen, waarmeê de prinses van Oranje en haar zoon een pleizierreis naar Frankrijk hadden gedaan. Op den laatsten van Louwmaand kon echter het gezantschap zich van 's Gravenhage naar Maaslandsluis en van daar naar den Briel begeven. Waren er toen stoombooten geweest, zij hadden onverwijld in zee kunnen steken, doch zij bleven twaalf dagen te vergeefs in den Briel naar een gunstigen wind uitzien en besloten toen weêr naar den Haag terug te keeren, uithoofde de kosten van het verblijf te hoog liepen.
Dit klinkt vooral heel vreemd, wanneer men in aanmerking neemt dat in onzen tijd commissiën uit verschillende landen naar Azië zijn vertrokken om..... eene zonsverduistering waar te nemen en voor de fransche, engelsche en duitsche commissiën alléén van gouvernementswege ongeveer 450,000 fr. is toegestaan.
Den 26en Februari scheen de wind redelijk te worden, maar toen de heeren te Maaslandsluis gekomen waren, sloeg hij weder om, en nu gingen zij nogmaals naar den Haag terug. Den 17en Maart begaven zij zich voor de derde maal op reis en kwamen eindelijk een paar dagen later in Engeland, zoodat zij van het begin van Januari tot het midden van Maart werk hadden gehad om van den Haag naar Londen te komen, in welken tijd men tegenwoordig de halve wereld rond reist. Nu moesten zij echter nog naar Parijs. Toen zij op den 23en Maart Dieppe verlieten viel het rijtuig van den franschen ambassadeur om, wat natuurlijk vertraging te weeg bracht, en nog voor dat men te Rouaan kwam viel ook de koets van de heeren Nassau en Oldenbarnevelt om. Men kan dus nagaan hoe slechts in dien tijd de wegen waren.
Een zeilwagen uit de XVIIe eeuw
Zoo reisden die heeren van eene stad naar de andere, op de wijze zooals men nog tegenwoordig hier en daar in de Kempen, de karren ziet voortklotsen, met dit onderscheidt echter dat deze niet omvallen.
We zullen de heeren op den halsbrekenden tocht niet volgen maar alleen zeggen dat zij den 8en Mei te Parijs aankwamen. Voor de reis van Nantes naar Parijs, die tegenwoordig per ijzeren weg in ruim zeven uren wordt afgelegd, hadden zij tien volle dagen noodig gehad. Wanneer men nu hierbij in aanmerking neemt, dat het gezantschap natuurlijk over alles te beschikken had, wat de reis gemakkelijk maken of bespoedigen kon, zal het voor iedereen duidelijk zijn, dat zoodanige reis door anderen niet werd ondernomen dan uit hooge noodzakelijkheid. Pelgrimsreizen maakten hierop eene uitzondering; zij werden, vooral naar Rome, veelvuldig gedaan en wel lang vóór de reis van Oldenbarnevelt; doch hij, die zoodanige reis had gedaan, bleef dan ook gedurende zijn gansche leven eene vermaardheid.
In den tijd van Oldenbarnevelt had de beroemde wiskundige Stevyn, de Bruggenaar, een zeilwagen uitgevonden, waarmeê tochten over het zeestrand werden gemaakt. Wij zijn zoo gelukkig den lezer eene oorspronkelijke gravure uit de XVIIe eeuw van het rijtuig te geven, waarvan prins Maurits zich dikwijls bediende om met den graaf van Bossu te spelevaren. Volgens de beschrijving, die wij er van hebben opgegraven, konden 28 personen in zoodanig rijtuig plaats vinden. Men kon er natuurlijk slechts gebruik van maken bij gunstigen wind, doch het moet ook eene buitengewone snelheid hebben gehad, zooals blijkt uit den hond, die alte krachten moet inspannen om den wagen bij te houden.
Eene eeuw vroeger had de bisschop van Osnabruck niet minder dan een jaar noodig om uit zijne residentie naar den keizer te Regensburg te reizen, dewijl hij niet slechts tegen den slechten weg, maar ook tegen vijandelijke aanvallen te kampen had.
Inderdaad het stond in Duitschland, of in eenig ander land niet beter met wegen of reisgetuig dan bij ons. Zelfs in Duitschland was de reis nog lastiger, dewijl men daar een zeer oneffen grond had en de schuit, op rivier of kanaal, er den reiziger zelden eene aangename verrassing aanbood.
Pruissen bezat vóór het midden der voorgaande eeuw in 't geheel geene kunstwegen. ‘Wie in dien tijd reizen wilde,’ zegt Gustav Freitag, ‘bediende zich van de zoogenaamde extra-postwagens,’ doch men was genoodzaakt eerst naar reisgezellen te zoeken, om ten minste den ganschen postwagen niet voor zijne rekening te moeten te nemen. Men kon in dien tijd slechs elke veertien dagen van Dresden naar Berlijn reizen; van sommige andere plaatsen naar Berlijn konden de ondernemers der postwagens niet verzekeren dat zij elke week of elke veertien dagen de reis zouden maken; dit hing van het getal passagiers af. Wanneer dus iemand op reis wilde gaan, moest hij zijn voornemem zoolang uitstellen, tot zich reisgenooten aanboden. Toen de bekende duitsche dichter Klopstock in de maand Juli van het jaar 1750 in een licht rijtuig met vier paarden bespannen van Halberstadt naar Maagdenburg, zes mijlen in zes uren aflegde, vond hij de ‘snelheid’ zoo buitengewoon, dat hij haar vergeleek bij den wedloop der Olympische spelen. In sommige maanden van het jaar waren de wegen echter zoo slecht dat iemand, die aan reizen dacht, als een waaghals werd beschouwd. Het jaar 1764 is bij de Hannovranen langen tijd zeer merkwaardig geweest, omdat toen een gezantschap van daar naar Frankfort is vertrokken om de krooning des keizers bij te wonen. Men rekende het eene groote bijzonderheid dat niemand het leven er bij had ingeschoten; slechts eenmaal was de as gebroken van het rijtuig, waarin het gezantschap gezeten was.
De diligenciën, die men de welwillendheid had snelwagens te noemen, werden eindelijk door den stoom vervangen, en de middelen van vervoer zijn zóó gemakkelijk gemaakt dat men inderdaad niets meer verlangen kan. En toch verlangt en zoekt de mensch nog! De stoom zal nog meer wonderen verrichten, en als wij een ingenieur moeten gelooven, die de zaak als praktisch beschouwt, zal er een spoorweg gelegd en zullen er rijtuigen kunnen gemaakt worden, die ons in eene zóó verbazende snelheid naar het eindje van Europa zullen brengen, dat wij de reis naar Rome, bij voorbeeld, als eene avondwandeling zullen beschouwen!
Het is vooral in de laatste jaren dat de verbetering in de middelen van vervoer bijna zulks eene hoogte heeft bereikt, als men slechts kan wenschen en verwachten. Zooals wij gezegd hebben, bezat Cook, uithoofde zijner reis rondom de wereld, langen tijd groote vermaardheid, tegenwoordig doet men zoodanige reis in ruim 100 dagen, en zij kost slechts zes of zeven duizend francs wanneer men van de eerste klasse gebruik maakt. Men vaart namelijk op eene kleine kanaal-boot van Folkestone (Engeland) in twee uren naar Boulogne, stoomt in 24 uren door Frankrijk en bereikt van daar in zes dagen Alexandrië.
Wanneer men geen uitstapje naar de pyramiden wil doen, bereikt men in tien uren Suëz. Eene boot van de Peninsular-and Oriental-Steam- Navigation-Company brengt de reizigers seffens na hunne aankomst in zes dagen door de roode zee naar Aden, het groote steenkolen-dépôt der stoomschepen, waarheen uit Engeland heele vloten van koolschepen vertrekken, om in de overgroote behoefte der stoombooten te voldoen. De reizigers worden in de volgende elf dagen naar Point de Galle aan de zuidelijke kust van Ceylon gebracht.
Tot dusverre zijn zij 25 dagen onderweg geweest. Van Point de Galle begeven zij zich zuidoostelijk in eene rechte linie naar Melbourne, eene reis die 21 dagen duurt, en van daar in drie dagen naar Sidney. Na nogmaals zeven dagen op het water te hebben doorgebracht, bevinden zij zich te Wellington op Nieuw-Zeeland en dus onder de tegenvoeters van hun vaderland. Zij hebben bij gevolg de helft van de reis rondom de wereld in 56 dagen afgelegd.
De reis van Nieuw-Zeeland naar Panama duurt slechts 28 dagen. In vier uren brengt de spoortrein hen van den oever des grooten oceaans naar de atlantische zee. Den volgenden dag verlaten zij Colon, komen in vijf dagen over Jamaïca en Haïti te St. Thomas en bevinden zich veertien dagen later weder op Engelschen bodem. Alles te samen genomen heeft de reis dus niet langer dan 104 dagen geduurd.
Wat zou Oldenbarnevelt, wat zou Monsieur de Monconnys, wat zou Cook groote oogen trekken, wanneer zij deze regelen lazen! De eerste had vier maanden noodig om van den Haag naar Parijs te komen en verkeerde elk oogenblik in gevaar van op de slechte wegen armen en beenen te breken; Cook werd in 1779 door de wilden vermoord.
Zoo was het voorheen. Nu koopt men een reiskostuum en de noodige hoeveelheid sigaren, en wanneer de reis door een of andere omstandigheid eenige dagen vertraagd wordt, zou men een aantal protesten in de klaagregisters en de dagbladen vinden van reizigers, die meen den zeer verongelijkt te zijn en recht te hebben op schadevergoeding.