vroeger een uitgestrekt vlakland is geweest, verbonden met Engeland en, zoo als enkelen willen, hoewel zij ter dege tegengesproken worden, met een uitgestrekt vast land, Atlantia, dat door den atlantischen oceaan zou verzwolgen zijn. Verder neemt men aan dat in het hart van het Sevennengebergte een vulkanische werking den grond heeft opgeworpen, welke werking, zich dwars door Frankrijk voortzettende, de door ons bedoelde bergketen zou hebben doen ontstaan. Het verschil van hoogte der enkele bergen schrijft men toe aan de meerdere of mindere kracht der vulkanische werking of aan hinderpalen, die zij ontmoet heeft, daar waar de bergen het laagst zijn, hinderpalen evenwel, die geen der geleerden tot hiertoe heeft kunnen aanwijzen, daar men over het algemeen van den aard en de oorzaken der vulkanische uitberstingen nog zeer weinig weet.
Dat de grond opgeheven is en wel door vulkanische werkingen, leidt men af vooreerst uit de omstandigheid, dat de stof, waaruit hij is samengesteld op de kruinen der bergen volkomen gelijk is aan die, welke men in de dalen aantreft, namelijk gips en kalk; ten tweede dat men er op de kruinen overblijfselen van dieren heeft gevonden, die naar alle waarschijnlijkheid nooit op deze hoogte hebben kunnen leven, daar zij voor hen geen geschikte temperatuur aanbood; ten derde, dat men op alle hoogten tot zelfs op de hoogste kruinen vulkanische stoffen als lava, zwavel enz. vindt. Voorts leidt men de vulkanische werkingen af uit den vorm der bergen, die over het algemeen aan kegels gelijk zijn; uit de menigvuldige scheuren, spleten, scherp begrensde afgronden en bergholen; uit de talrijke meeren, die men op alle hoogten aantreft, en in granietwanden ingesloten, hun water verliezen door de scheuren en spleten, welke in die wanden gevonden worden.
Ziet men in ons land de kusten der zee met duinen gewapend tegen hare woede, en treft men in onze landprovinciën op vele plaatsen heuvels aan, die veelal door de winden opgeworpen zijn, in de dalen van het Auvergnische gebergte ontmoet men een aantal kegels van geringe hoogte. Bestaan bij ons heuvels en duinen uit zand, gindsche kegels zijn uit harde steensoorten samengesteld, en doet hun vorm zoowel als hunne stof reeds aan vulkanische werkingen denken, nog te meer komt men op dat vermoeden als men ziet dat zij bijna allen hol zijn, De meesten schijnen kraters, waardoor het onderaardsche vuur zich, misschien voor duizenden jaren, een uitweg baande.
Onze gravure geeft eene voorstelling van zoodanigen kegel-heuvel. Hij onderscheidt zich van de anderen daardoor, dat hij niet hol maar massief is; de reiziger ontmoet hem in de nabijheid van het stadje Puy-en-Valay in Auvergne. In zijn rug heeft men een pad uitgehakt, dat zich met eene kromte naar den top voortzet; de steilte van den kegel heeft zoodanige richting noodzakelijk gemaakt. Verscheidene malen heeft men een houten hek langs het pad geplaatst, doch, daar dit veel van storm en weêr te lijden heeft, was dit spoedig vernield en werd niet altijd dadelijk hersteld. Op den top bevindt zich een kerkske, dat minstens 800 jaren oud is. Eene overlevering wil dat het in het jaar 965 gebouwd is, maar zij verzwijgt de omstandigheid, die daartoe aanleiding gaf. De naam der kerk doet echter reeds eene oorzaak vermoeden. Zij is gewijd aan den Aartsengel Michaël, en hem ter eere bouwde men in de eerste kristelijke eeuwen vele kerken op hoogten. Wanneer men bedenkt dat de steile kegel 300 voeten hoog is, zal men overtuigd zijn dat er veel geloofsijver toe noodig is geweest om eene kerk te bouwen, zoo sterk dat zij nu, na een bestaan van meer dan 800 jaren, het zekere vooruitzicht op eene volgende 800 jaren heeft. Maar de middeleeuwen waren ook geloovig; haar geloof spreekt uit de meesterstukken, die zij ons hebben nagelaten.
Vroeger was het gothieke kerkske op de rots van den H. Michaël eene vlijtig bezochte bedevaatsplaats, en werd er dagelijks de Mis opgedragen; de fransche revolutie heeft echter ook hier eene jammerlijke verandering aangebracht. Thans wordt er jaarlijks eenmaal Mis gedaan op het feest van den H. Michaël; van wijd en zijd stroomen dan de geloovigen toe en laten zich door het moeielijke opklauteren niet afschrikken. De waard, die aan den voet van den berg woont, heeft een voldoend bestaan te danken aan de vreemdelingen, vooral Engelschen, die voortdurend de rots en het kerkske komen bezoeken.