De windmeter.
De mechanische kracht van een bewegend lichaam wordt uitgedrukt door M S2, dat is de massa van dat lichaam vermenigvuldigd met zijne snelheid.
De massa van de lucht is aan slechts geringe veranderingen onderhevig; daarom hangt de kracht van den wind nagenoeg alleen af van zijne snelheid. - Kracht en snelheid van den wind kunnen dus beschouwd worden als woorden van dezelfde beteekenis. Om deze te meten heeft men in den lateren tijd vernuftige toestellen uitgedacht, die men anemometers of windmeters noemt, en waarvan wij de beschrijving zullen geven.
Nevenstaand figuur stelt den windmeter voor, die door Dr. Robinson in Ierland is uitgevonden. Het werktuig bestaat uit eene vertikale as, of staanden stang, die vier horizontale stralen draagt, elkander met rechte hoeken kruisende; aan de uiteinden van deze stralen zijn vier halve holle bollen zoodanig gesoldeerd, dat 1e de groote cirkels van die halve bollen in een vertikaal vlak liggen en dat 2e het holvormige van den eenen halven bol naar het bolvormige van den volgenden gekeerd is.
Wanneer dit molentje in een luchtstroom geplaatst is, ontmoet de wind immer twee bolvormige en twee holvormige halve bollen. Daar de wind meer kracht op den eerste dan wel op den laatste uitoefent, geeft hij aan het geheel eene omwentelende beweging en het getal der draaiingen is altijd geëvenredigd met de snelheid of de kracht van den wind; of in andere woorden de afgeloopen weg van het middelpunt der halve bollen is een standvastige breuk van den weg, door den wind afgelegd, en Dr. Robinson heeft proefondervindelijk bewezen, dat nagenoeg de verhouding tusschen beide als 1: 3 is. Wanneer men aldus den omtrek van den cirkel, door het middelpunt der halve bollen beschreven, meet en die lengte met drie vermenigvuldigt, heeft men den afstand, door den wind tijdens elke draaiing van het molentje afgelegd.
De as AB waarom het molentje draait, is van onder spiraal geschroefd. Deze schroef vat in de tanden van een rad C, dat teller genoemd wordt en waardoor men tot 10,000 omwentelingen van het molentje kan tellen.
Om aan een windmeter een vaste plaats te geven, moet men eene verhevene en alzijdig opene plek kiezen, en dan is het dikwijls moeielijk om het gaê te slaan vooral gedurende den nacht. Men is aan Piazzi-Smith eene inrichting schuldig. die het waarnemen veel gemakkelijker maakt vooral in de observatoriums en aan boord van schepen. Op het rad C. van den ‘teller’ van den windmeter is een klein tongetje van platina aangebracht. Een kleine geïsoleerde veer, raakt het tongetje bij elke zijner omwentelingen; twee schroeven, de eene met het rad, de andere met de veer gemeenschap hebbende, veroorloven er twee geïsoleerde koperdraden aan vast te maken, welke van den waarnemer uitgaan en waarvan de uiteinden gemeenschap met de galvanische zuil D hebben. Men heeft verder een galvanometer E, gevormd door een magneetnaald, waaronder de galvanische stroom loopt. Bij elke volledige omwenteling van het rad van den teller wordt de galvanische stroom afgesloten, en wijkt de naald af. Indien het rad 100 tanden heeft, zal elke afwijking van de naald na 100 omwentelingen plaats hebben.
Het zal dan voldoende zijn om den weg der wind in één seconde of in één uur afgelegd te vinden, den tijd te meten, die tusschen elke afwijking van den galvanometer verloopen is.
Aan velen onzer lezers die geen genoegzaam begrip hebben over de elektriciteit zal bovengenoemde beschrijving duister blijven; evenwel zullen zij het nut van zulk een toestel begrijpen, wanneer zij weten dat door een behoorlijke kennis van de kracht en de richting der winden menig onheil op zee kan voorkomen worden; immers hoe wenschelijk zou het zijn, wanneer men van elken naderenden storm de kracht en de richting kon voorspellen en, door het telegraafnet geholpen, tijdig daarvan aan alle zeeplaatsen kon kennis geven.
Een andermaal zullen wij een meer volledigen en nauwkeurigen anemometer beschrijven.