Kronijk der maand.
Wij hebben een vrolijk leventje in België! Leven wij niet in eene gedurige aan-eenschakeling van feesten? De nationale vlag wappert hier bij de minste gebeurtenis en onze lampions zijn als het eeuwigdurende vuur der Vestaalsche maagden!
Voor een kind, dat zegevierend met den eersten prijs, of met een blikken penning om den hals gehangen, uit de school komt, zal men soms gansch eene buurt versieren en verlichten. Helaas! hoeveel kinderen, die nog maar op hunne eerste broek kunnen roemen en primus in dit of dat werden geproclameerd, hebben meer oogenblikkelijke eer genoten, dan de dichter die op het Kapitool gekroond werd....
Maar ook wij leven in de eeuw van stoom en electriciteit!
Van de meeste feesten hebben wij, Belgen, eene exploitatie gemaakt en men werpt in dat geval slechts den spiering uit om den kabeljauw machtig te worden; velen vieren vandaag den heilige, om morgen eene kaars voor den duivel te ontsteken.
‘Als er maar wat bij te winnen is! zegde mij onlangs een dikke en echt gouvernementeele kruidenier, en die woorden wel wat ruw, herinnerden mij het antwoord van dien Amsterdamschen koopman, aan wien prins Maurits verweet eene lading goederen naar eene Spaansche haven te hebben overgebracht, terwijl Nederland met Spanje in oorlog was.
‘Gij zoudt met uw schip tot in het voorgeborcht der hel varen, indien er maar iets te winnen viel!’ zegde de prins.
‘Ja, zeker Hoogheid; al liep ik gevaar daar mijne zeilen te verbranden!’ was het antwoord.
Even zoo gaat het hier in België: een groot aantal openbare feesten - de godsdienstige ter zijde gelaten - zijn industrieel voor dit deel, gansch beginseloos voor dat deel des volks geworden, terwijl de aanleiders derzelvo niet zelden daaronder een staatkundig doel verbergen.
Die slang kwispelt overal onder.....
En terwijl de feesttonen, vooral die der misplaatste Septemberdagen, nog voortklonken, verkwijnde de kroonprins, de eenige zoon des Konings, de stamhouder van het vorstelijk huis.
Negen jaren is hij slechts oud! zijn kinderhart vergenoegde zich nog met looden soldaten, houten kanons en blikken sabels: de dood zal hem wegnemen, vóór dat zijne hand naar het groote en vernielende speelgoed kan grijpen..... Maar ook België verliest alsdan een rechtstreekschen opvolger tot den troon, en dat kleurt den gezichteinder donker.
Het schijnt zoo beslist! De Koningin, met innige godsdienstige gevoelens bezield, heeft zich als het ware van kapel tot kapel, van Maria-beeld tot Mariabeeld gesleept, om het leven, o, veel minder van den kroon-opvolger, dan van haar kind, af te smeeken; gansch België heeft gebeden, en zielroerend waren de oogenblikken, als, nog alleen op God betrouwende.
Als de beedlaar ‘onze Vader’
En de Koning ‘amen’ zegt.....
Zwaar wordt het koninklijke gezin beproefd. Korten tijd geleden was dat Huis in vollen glans en heerlijkheid.
De oude vorst, op den troon van België gezeten, was vereerd en geprezen; de kinderen waren aan machtige vorstenhuizen verbonden; de dochter droeg, aan gene zij des Oceaans, eene keizerlijke kroon; Leopold zag in eenen kleinzoon zijn stamhuis voortleven.
En nu?
De oude koning rust in den killen grafkelder; de schoonzoon is, even als een misdadiger, gefusilleerd; de dochter is zinneloos; de jonge koning heeft eene kwijnende gezondheid; zijner echtgenote ontviel na Sadowa een geliefden broeder, en welhaast knielen HH. MM. bij het stoffelijk overschot van den eenigen zoon.....
‘Landsmuth, zegde Lodewijk XV tot zijnen jager’ hebt gij het lijk van den pastoor uwer parochie gezien?
‘Ja, Sire.....’
‘En wat indruk heeft u dat gemaakt?’
‘Dat wij, de machtige koning en de arme jager, al heel weinig beteekenen, Sire!’ - en koning Lodewijk ging mijmerend heen; want, waarachtig, Landsmuth had gelijk.
Aan standbeelden ontbreekt het ons in België gewis niet; sedert eenige jaren groeien zij zoo talrijk als de paddestoelen, gemest door de geldelijke toelagen uit 's lands kas.
Wel! zeer wel! Maar wat al wonderlijke beroemdheden zijn er sinds kort uit den hoek gehaald, mannen, die zoo onschuldig zijn aan celebriteit als gij of ik, lezer
Deze of gene gemeente wil haar marktplein versieren, en beslist dat er een standbeeld zal opgericht worden; het gouvernement knikt en tast tot over de ellebogen in de algemeene kas, op voorwaarde dat ook de gemeente de beurs zal losrijgen.
En wie zal de vereerde zijn?
Och, zoek maar in de oude perkamenten. en gij zult wel dezen of genen naam vinden, en
..............pour quelques tabatières,
Les rimeurs vous mettront au nombre des heros.
Ik zie hier met tegenzin beelden oprichten aan fransche generaals; aan vorsten wier groote glorie bestond in hun volk om hals te brengen; aan onbekende geleerden; aan mannen, die als men hun geweten scherp onderzocht, wellicht van landverraad zouden beschuldigd worden.
Zou een liefdadig gesticht, den naam voerende van dengene welke men wilde gedenken, niet vereerender en vooral nuttiger zijn, dan wel die massa min of meer met kunst gebeitelde steen?
Er is een publiek dat echter zeer ingenomen is met welk standbeeld ook; maar wat zou datzelfde publiek antwoorden, indien men voorstelde, op eene onzer openbare plaatsen, een beeld op te richten aan den eersten invoerder van het Christendom in deze landen? aan den man des vredes, in plaats van aan al die sabelslepers der voorgaande eeuwen, die een wezenlijke geessel des volks waren?
Men zou er zich met hand en tand tegen verzetten!
Nog wonderlijker! daar zijn er die een hardnekkigen oorlog willen voeren aan de Heiligen-beelden op de hoeken onzer straten, die traditiën onzer voorvaders, en welke na de fransche beeldstormerij, op nieuw herplaatst werden; maar diezelfde aanranders van godsdienstige beelden, zouden er een willen oprichten aan den beeldenbreker der XVIe eeuw. aan Marnix van St. Aldegondis..... De sluier wordt, door dit feit alleen, opgelicht.
De driejaarlijksche tentoonstelling is op dit oogenblik te Gent geopend. Er hangen daar een aantal verdienstelijke schilderijen van hedendaagsche meesters uit Nederland, Frankrijk, Duitschland en België, in een min of meer gunstig daglicht, aan de muren der Casino-Zaal.
Over het algemeen genomen is de tentoonstelling kunstrijker dan vroeger. En echter wordt de zaal niet druk bezocht.
Velejaren geleden bezocht ik eene der Gentsche tentoonstellingen. 't Was er warm, stil, doodstil en dus zeer geschikt, om er zich aan kunst- en andere bespiegelingen over te geven. De wachter aan den ingang was zacht ingeslapen en eene spin weefde rustig haar net in den hoek der deur.
Toen de wachter door mij, echter een toegeeflijke bezoeker! zoo gestoord