Het glasschilderen.
Deze kunst, die vroeger een zoodanige hoogte bereikte, dat men de glasschilderingen uit vorige eeuwen om de fijnheid der teekeningen en de pracht der kleuren nog met bewondering aanschouwt, en nu weder, ter verheerlijking van de godsgebouwen, eene mededingster wordt van het schilderen in olieverf, was in het begin der XVIIIe eeuw geheel verloren gegaan.
De Dom te Keulen en de Munster van Straatsburg, de St Gudula van Brussel, de groote kerk te Gouda en de Oude kerk te Amsterdam mogen zich beroemen glasschilderingen te bezitten, die bijna onverbeterlijk genoemd kunnen worden.
Aan Frans Peters van Nijmegen heeft men te danken, dat deze zoo schoone kunst in Nederland wederom herleefde; zoo bezit de prachtige St. Janskerk van 's Hertogenbosch thans verscheidene heerlijk beschilderde glasramen. In België zijn de voornaamste glasschilders in onzen tijd Pluys, te Mechelen; Capronnier, te Brussel; Dobbelaere, te Brugge; de Bethune te Gent.
Echter is het niet te ontkennen dat genoemde Peters nog met vele moeielijkheden te kampen had, aangezien de meeste kleuren bij het smelten verkoolden, verdwenen of veranderden.
Duizenden francs zouden zeker worden gegeven, voor het geheim dat de groote glasschilders, zoo als Dirk en Wouter Crabeth bezaten, bij de behandeling van de kleurstof of van het glas.
Het was daarom zeer verblijdend toen het bleek dat de kleurstof met fijn gestampt, zeer vloeibaar glas vermengd, voor verkolen en verkleuren bewaard blijft. De grootste moeilijkheid, die er bestond en nog bestaat, is, dat verschillende kleuren op ééne ruit niet gelijktijdig kunnen gebrand worden; men moet daarom alle verschillende kleuren afzonderlijk branden. Vandaar dat bij de hedendaagsche glasschilderingen een beeld uit verschillende onregelmatige ruitjes, omzet met looden roeikens, bestaat, ten einde de verschillende kleuren aan elkander te hechten.
Wanneer nu een glasschilderstuk, waarop de kleurstoffen, die met lavendel-olie vermengd zijn, met al de kunst van een bekwaam schilder zijp aangebracht, voltooid is, worden met een diamant al de verschillende kleuren uit het glas gesneden en in dezelfde orde, met een weinig speelruimte in een kas van klei, den moffel genaamd, gelegd, en tot op een hoogen graad van hitte gebracht.
Hierbij geraakt het licht smeltbare, gekleurde mengsel aan het smelten, maar ook het glas wordt week aan de oppervlakte, en zoo smelten het glas en de glasverf te samen.
Is dit geschied, dan wordt de oven langzamerhand afgekoeld, en de schilderij is, nadat alle ruitjes in het lood en op hunne plaats zijn gezet, gereed.
Hoe eenvoudig zij ook schijnen moge, zoo vraagt die behandeling toch eene groote oplettendheid, ten einde het glas niet springe of de kleuren te veel vloeien.