men denkt er dikwijls te weinig aan, dat eerst de eerste steen gelegd moet worden en de andere steenen een voor een moeten volgen, wanneer men een huis wil bouwen. Het rusteloos streven naar grootheid verlangt dat het gebouw van den hoogmoed als bij tooverslag zal oprijzen, en daardoor bouwt menigeen luchtkasteelen, die slechts voor een oogenblik in de verbeelding bestaan, maar helaas spoedig verdwijnen.
Aan zulk een luchtkasteel was ook de arme vrouw opgeofferd. Ware zij vroeger, veel vroeger bekend geweest met de zorgen die haar man kwelden, zij zou misschien hebben kunnen meêwerken om het ongeval te voorkomen; zij zou eenigen invloed hebben kunnen uitoefenen op de rampzalige speculatie-zucht die haar echtgenoot naar den ondergang bracht; zij zou door spaarzaamheid veel hebben kunnen bezuinigen dat nu in eene zekere mate van weelde verkwist was. Doch de valsche schaamte hield den waren toestand voor haar verborgen; dezelfde weelde moest blijven heerschen, opdat de wereld geen achterdocht zou hebben. Zij was, helaas! niet het eerste slachtoffer van die valsche schaamte, en wanneer wij slechts een vluchtigen blik slaan op de steeds toenemende weelde, welke allerwege heerscht, is het licht te voorspellen dat zij ook het laatste slachtoffer niet zijn zal.
Die tijding was verpletterend voor de arme vrouw, want behalve dat zij thans in eenen toestand ging verkeeren, waaraan zij nooit had gedacht, zou zij van haar man gescheiden worden, en waar moest zij, arme verlatene, blijven? Zij bezwoer hem dat hij nog eene poging zou wagen om het gevaar af te wenden; zij wilde hem alles wat zij aan waarde bezat geven; zij raadde hem aan een zijner vrienden om hulp te verzoeken, doch van Dalen herhaalde altijd dat er geen hulp mogelijk was, en verliet, schier wanhopend, het huis waar hij zoo gelukkig had geleefd.
In de eerste oogenblikken was de nu verlatene vrouw aan de hevigste gemoedsbewegingen ter prooi. Zij wilde haren echtgenoot volgen, maar wie zou dan haar kind, wie hare tachtigjarige moeder verzorgen? En aan wie moest zij haren nood klagen? Hare moeder was tot den staat der kindschheid teruggekeerd. Zij had eens de zorgen des levens gekend, maar zij was thans gevoelloos voor de smarten der dochter, wier eerste stap zij eenmaal zoo zorgvuldig en angstig had gaêgeslagen. ‘Moeder! ik ben rampzalig, ik ben arm!’ riep zij en zij zonk voor de oude vrouw op de knieën neêr, doch die oude vrouw bleef gevoelloos voor haar leed, zij glimlachte en streek haar langs de wangen en de oogen schitterden daarbij, als kwam een enkel vonkske de levensgeesten opwekken door schoone beelden uit een lang verleden. De kleine Herman vloog haar om den hals en weende als zij, doch dat duurde slechts eenige oogenblikken, want hij kende de zorgen des levens niet die der moeder den boezem verscheurden, en waarvan de oude vrouw geen gevoel meer had. Hij sprong op zijn kwikkelpaard en schommelde zich dartel heen en weêr op hetzelfde oogenblik dat hij wellicht zijn vader voor altijd ging verliezen en terwijl zijne moeder schier onder de smarten bezweek. ‘Is er dan niemand die mededoogen met mij heeft,’ zoo kreet de arme vrouw, ‘kan ik dan zelfs geene deelneming vinden bij mijne moeder en bij mijn kind! Is er niemand, mijn God, die mij troost kan geven?’ En zij stak de handen naar den hemel en er kwam eene zucht uit hare borst opwellen, die meer waard was dan troost en bemoediging van vrienden. Even onverwacht als het ongeluk op haar neêrgestort was, kwam ook het bewustzijn in haar op, dat zij er in hare dagen van weelde maar al te weinig aan gedacht had, dat er één God is die ons lot bestiert en dat Hij alleen het is die hulp kan geven, als alle menechelijke hulp onmogelijk schijnt.
En zij zonk op de knieën en smeekte dat de Hemel haar echtgenoot bewaren, en haar en hare oude moeder en haar kind in bescherming nemen zou.
Dat gebed was voor haar een overgang tot een ander leven, een leven in en met God, die maar al te dikwijls vergeten wordt door hen, die de zorgen des levens slechts bij naam kennen.
Het was gelukkig voor de vrouw dat haar pijnlijke toestand slechts kort duurde; haar echtgenoot werd uit zijn moeilijken toestand gered, op het oogenblik dat hij gereed stond om de stad te verlaten. Doch de smartelijke zorg, welke haar gedurende dien bangen tijd het hart verscheurde, was oneindig veel gelukkiger voor haar, want zij had de zorgen des levens leeren kennen en was tot de erkentenis gekomen dat deze weldaden zijn, die ons van hoogerhand worden toegezonden, opdat zij ons nader tot God zullen brengen.
Er zijn inderdaad slechts weinige menschen die geene zorgen kennen al zijn die zorgen ook niet zoo kwellend als die van mevrouw van Dalen. Wanneer men echter manmoedig de zorgen des levens, als een last door de Voorzienigheid opgelegd, op de schouderen neemt, dan wordt het hart opgebeurd, en de berg van moeielijkheid, waartegen men opzag, wijkt om plaats te maken voor het edele zelfbewustzijn der getrouwe plichtsbetrachting. Niet in de weelde en genietingen des levens, maar in het ure des gevaars is de grootheid van ziel te onderscheiden.