De spiegels.
Het verlangen der menschen om spiegels te bezitten, is zonder twijfel door het zien van water in het leven geroepen: immers, elk beeld, dat op dezes oppervlakte valt, wordt teruggeworpen of teruggekaatst. De eerste stof, die men ter vervaardiging van spiegels aanweudde, was het metaal, dat men reeds zeer vroeg kende en bewerken leerde als het glas. Reeds in het tweede boek-Mozes word gewag gemaakt van koperen spiegels, welke de vrouwen in gebruik hadden of als sieraad in de handen droegen. Het is aan te nemen, dat de eerste spiegels, uit koper gegoten, in Egypte vervaardigd werden en van daar in den handel kwamen. Waarschijnlijk kregen de Joden ze ook van de Egyptenaren. Te Brundusium goot men spiegels uit een mengsel van koper en tin, en deze waren zeer gezocht. Praxyteles vond 70 jaren vóór Christus geboorte zilveren spiegels uit, en de Romeinsche vrouwen hadden later zelfs gouden. In den jare 1467 ontdekte men te Nijmegen in eene graftombe een ijzeren ronden spiegel, die 5 romeinsche voeten diameter had; zijne rugzijde was kogelvormig hol geen en de randen met zilveren bladeren versierd. Men vond nog in die graftombe eenen stalen spiegel. In Ethiopië gebruikte men steenen, die geslepen werden, en wel de Obsidiaanschen steen; doch ofschoon deze spiegel blank geslepen was, kaatste hij het beeld des voorwerps altijd heel onvolkomen terug.
De uitvinding van glazen spiegels was het werk van een lateren tijd; deze wordt den Phoeniciër toegedacht, volgens Plinius vervaardigde de glasblazers van Sidon de eerste glazen spiegels. Alle geschiedschrijvers komen daarin overeen, dat men den achterkant van het doorzichtig glas een donkere kleur gaf. Later belegde men de achterzijde met blik en Vincent de Beauvais, die omtrent het jaar 1240 schreef, hield de met blik belegde spiegels voor de besten. De uitvinding om tinnen platen met dekzilver te beplakken en deze als achtergrond tegen de spiegels vast te maken, wordt aan Reimundus Bellius, die in 1315 stierf, toegeschreven, die dus doorgaans ook als de uitvinder der glazen spiegels wordt gehouden.
Eeuwen lang hadden er op dit gebied geene ontdekkingen meer plaats, en de vervaardiging van spiegels was even als de glasbereiding en de glashandel in handen der Venetiërs. Colbert ontnam hun die privilegiën ten gunste van Frankrijk en nu bloeide deze industrie welhaast in dat land.
Ten jare 1688 begon Abraham Thewart tafelglas te gieten en nadat hem zulks gelukt was, vervaardigde hij spiegels van 105 duim, die geslepen moesten worden. Glazen voor kleine spiegels, die slechts geblazen en glad gestreken moesten worden, konden de hoogte van 15 duim niet te boven gaan. Het gieten van groote spiegels moest met spoed geschieden en vroeg meerdere handen. Niettegenstaande dit gelukt het nog niet altijd, want de massa is zeer broos, en hieraan is het ook toe te schrijven, dat de prijs der groote, uit een stuk gegoten spiegels, zeer hoog is. De spiegelfabriek te Parijs leverde reeds in het jaar 1787 spiegels van 9 voet hoogte. 5 voet breedte en ½ duim dikte.