hebben. Het eerste ongeluk trof hen op de rivier Canot, een tak van de Columbia. Zij hadden één vlot vervaardigd voor hunne goederen en voor Pithead, die, zoo wij zegden, te paard niet meer over eene rivier durfde. De overige reizigers zwommen op hunne paarden over. Men verheugde zich zonder ongeval de overzijde te zullen bereiken, waarvan zij nog slechts ruim 20 ellen verwijderd waren, toen het vlot tegen een drijvenden boomstam stootte, en de schok de paarden deed schrikken. Al de ruiters werden in de rivier weggeslingerd, en de paarden zwommen naar den oever; ook Pithead stortte met een aantal voorwerpen in de diepte. Geruimen tijd dacht ieder dat hij alleen nog slechts leefde, want ieder deed, op grooten afstand van den anderen verwijderd, moeite om op een der boomstammen te klauteren, waarmede de rivier aan den oever als overdekt was. Na ongehoorde krachtsinspanning bereikten zij hun doel, kwamen weder bij elkander en zagen tot hunne groote smart dat van al hunnen voorraad alleen eenige geweren, de vaatjes buskruid en een gedeelte der levensmiddelen overgebleven waren. Toen zij den oever bereikten, droogden zij hunne kleederen en hunnen voorraad, vertoefden een dag en zetten daarop de reis voort. Alvorens te vertrekken beklom Battenotte een berg, om naar eenen weg te zoeken. Dan trok men voort maar stootte gewoonlijk al dadelijk op een ondoordringbare wildernis. Had men na eenige oogenblikken zoekens hierin geen pad kunnen vinden, dan moest Battenotte aan het werk en een weg banen. Maar gewoonlijk was het geheele gezelschap verplicht hem in dien arbeid ter zijde staan. In het dichte woud gekomen, moest men zich zelven en de paarden met doeken en zeilen bedekken, om zich te beschermen tegen de steken der insekten; alleen de oogen bleven vrij. Na eenige uren reizens werden de paarden aan de boomen vastgebonden, en Battenotte en zijne vrouw gingen den maaltijd bereiden. Bij het ongeluk op de Canot had men al het vaatwerk verloren, behalve een grooten ketel: in dezen moest men dus de soep koken, bestaande uit een aftreksel van rundvleesch, met meel of rijst vermengd, waarbij zij kruiden voegden, die zij vonden en als onschadelijk kfenden. Ook werd in den ketel het brood gebakken. Zout ontbrak, maar dat gemis werd niet gevoeld, wèl dat van thee en tabak. Van de laatste hadden zij nog een kleinen voorraad; zij vermengden dien met een kruid, dat de Indianen kinnickinnick noemden, maar eindelijk was ook de laatste pijp uitgerookt, en het gemis der tabak deed eene moedeloosheid ontstaan, die al de doorgestane moeielijkheden niet hadden kunnen te weeg brengen.
Op den 31 Juli bereikten zij aan het einde eener kleine vlakte een bosch, een eigenlijk Ur-woud, dat zij binnendrongen. Reusachtige ceders en elken verhieven zich tot op eene ontzettende hoogte; de openingen, die zij lieten. waren meerendeels door duizenderlei slingergewassen; ingenomen; toch was dit de grootste zwarigheid niet, want de slingerplanten waren met de bijl weg te nemen. Maar de grond was overdekt met boomen, hier en daar zelfs tot groote hoopen opgestapeld, en waarvan, hoewel allen dood, eenigen in volkomen toestand, anderen gedeeltelijk verteerd en verrot waren. Zij bevatten de nesten van de boosaardigste insekten.
Allen, Pithead uitgezonderd, waren vol moed. De rivier wilde zich niet vertoonen; het bosch werd al dichter, en de levensmiddelen raakten uitgeput. Boomvruchten, waarmede men tot nog toe zich gevoed had, werden niet meer aangetroffen, en van wild vertoonde zich geen spoor. Het scheen de armste en ellendigste streek der wereld. Doch de maat hunner jammeren was nog niet vol. Op zekeren dag in het midden van Augustus beklom de gids een berg en zag dat het bosch zich naar alle streken van den horizon uitstrekte. Men was dus verdwaald, verdwaald in een eindelooze wildernis. Allen beklauterden den berg maar zagen nergens een uitweg. Toen zij den berg afklommen, bemerkten zij in een hoek iets donkers; zij traden nader en sprongen ontsteld achteruit. Op den grond zat een geraamte, met een indiaanschen mantel omhangen. Aan zijne voeten lagen een aschhoop, een paardekop en een bijl. De man had dus zijn paard geslacht, het opgegeten en was, daar hij van uitputting niet verder kon komen, in de wildernis van honger gestorven. Droevige voorgevoelens maakten zich van onze reizigers meester. Zij namen de bijl mede en lieten het geraamte, zoo als zij het gevonden hadden.
Spoedig moesten zij even als de Indiaan doen, en Pitheads paard viel onder de bijl; de reizigers aten er een gedeelte van op de plaats, rookten het overige en trokken voort. Nu voedden zij zich eenigen tijd met zwarte beren, die zij schoten, en met vruchten, welke zich weder begonnen te vertoonen. Men kwam aan een kleinen stroom en moest dien overtrekken. Pithead wilde dat men een vlot zou maken, doch de anderen zeiden: hij moest bij Battenotte op het paard gaan zitten. Hierin had hij evenwel geen trek, waarom de reizigers dreigden dat zij zonder hem den weg vervolgen zouden, en dadelijk uitvoering aan hunne bedreiging gaven. Maar nu gaf de wanhoop den moedelooze moed; hij sprong in het water, greep den staart van het paard en - werd den stroom overgesleept, tot groot vermaak en onder uitbundige vrolijkheid van zijne reisgezellen. Onze gravure stelt dien tragisch-komischen overtocht voor.
Aan de overzijde den weg vervolgende, zagen zij aldra tot hunne onuitsprekelijke vreugde dat het bosch ijler werd. Riviertjes vertoonden zich menigvuldiger, en zelfs kwam men nu en dan op eene opene plaats. De moed hield hen staande, want de honger en vermoeienis hadden hen bijna uitgeput. Berenvleesch was het eenige met boschvruchten wat zij nuttigden. Maar ziet, daar beklimt op zekeren dag in September de gids weder een berg, en aan den voet daarvan ontdekt hij eene vlakte, die op bebouwd land uitloopt. Het overige kan men raden. De reizigers hadden het dal van de Thompson bereikt en vonden een welwillend onthaald bij de engelsche kolonisten, hunne landgenooten. Na hier een maand vertoefd te hebben, vervolgden zij hunnen tocht, die nu geen moeielijkheden meer opleverde. Behouden kwamen zij op het Van Couvers eiland aan en verlieten door de straat van Juan de Foca het vaste land, om over San-Francisco. Panama en New-York naar Liverpool, hunne vaderstad, terug te keeren. Te New-York namen zij afscheid van Pithead.
In Engeland gaven zij het verhaal hunner lotgevallen in het licht, en uit dit verhaal hebben wij het belangrijkste aan onze lezers medegedeeld.