De kapellen van het H. Sacrament van mirakel en van O.L. Vrouw van Verlossing zijn boven allen de beschrijving waardig. De eerste werd gebouwd in 1534 ter herinnering aan het wonder, dat met geconsacreerde hostiën had plaats gehad. Door afschuwelijken haat tegen de Christenen gedreven, had een Israëliet zich meester gemaakt van een gouden ciborie met H. Hostiën, en zijn geloofsgenooten zagen zich tot hunne vreugde in staat het treurspel van Kalvarie nogmaals op te voeren. Een aantal hunner vergaderde met hunne rabbijnen en wel op Goeden Vrijdag, om de beleediging voor de Christenen nog grievender te doen zijn. Zij namen de hostiën en doorboorden ze met pennenmessen, maar tot hun grooten schrik vloeide er een stroom van bloed uit. Het gruwelstuk kwam aan het licht, en de Joden werden door het verontwaardigde volk ter dood gebracht. De H. Hostiën werden processiegewijze onder een ontzaglijken toeloop van volk naar de kerk gebracht en later in gouden remonstransen bewaard en in de kapel geplaatst, waar zij zich tot heden toe bevinden. Lange tapijten, waarop de wonderbare gebeurtenis is afgebeeld, worden op hooge feesten voor het volk ten toon gesteld.
De kapel van het H. Sacrament van mirakel bevat de grafkelders der vroegere aartshertogen. Albert en Isabella. wier nagedachtenis bij de Belgen immer in zegening zal blijven, werden er in het gewaad der boetelingen in begraven, de eerste in 1621 in dat der Franciscanen, de tweede in 1633 in dat der religieusen van de H. Clara. Nog vindt men er twee gedenkteekenen: het eerste herinnert aan Jan II, hertog van Brabant en zijne gemalin Margaretha van Engeland; op het graf prijkt een leeuw van verguld koper ter zwaarte van 3000 ponden. Het tweede bevat de overblijfselen van aartshertog Ernest, te Brussel overleden in 1595. De aartshertog is er voorgesteld, liggende op zijn graf, het hoofd op den elboog rustende. Hij is gekleed als een ridder der 16e eeuw; zijn helm met zijn opschrift: Soli Deo gloria! Aan God alleen zij eer! ligt aan zijne voeten.
Ook de kapel van O.L. Vrouw van Verlossing heeft twee heerlijke monumenten. Het eene is van prachtig wit marmer, zoowel als het standbeeld van Frederik de Merode, dat er op prijkt. Deze sneuvelde in 1830 in den strijd voor de onafhankelijkheid van zijn vaderland. Het tweede monument is een bewijs van de dankbaarheid en liefde, die Brussel den kanunnik Triest toedraagt. Eene korte levensschets van dezen beroemden man kan dit artikel gevoegelijk besluiten.
Pieter Jozef Triest werd in 1760 te Brussel geboren. Voor den geestelijken stand opgeleid, oefende hij het allereerst het priesterlijk ambt uit te Mechelen, vervolgens te Assche nabij Brussel en eindelijk in 1791 weder te Mechelen, waar hij bij gelegenheid van eene besmettelijke ziekte de schoonste bewijzen van zijne onuitputtelijke naastenliefde gaf. Door den inval der Franschen waren kort daarop de priesters genoodzaakt te vluchten of zich te verbergen. Triest deed het laatste maar waagde niettemin menigmaal zijn leven om de geloovigen te vertroosten en bij te staan. Toen de rust was weêrgekeerd, kwam hij als kapellaan te Renain, waar hij aanstonds een school voor arme kinderen opende. In 1803 pastoor te Lovendeghem geworden, legde hij de grondslagen voor de vereeniging der Liefdezusters; naauwelijks had deze de pauselijke goedkeuring verkregen, of hij legde zijne betrekking als pastoor neder om zich geheel aan de nieuwe inrichting te kunnen wijden. Kort daarop vestigde hij de vereeniging der Broeders van liefde. Nu hadden volgens zijne bedoeling armen, zieken en ongelukkigen van beide seksen een oord, waar zij hunne toevlucht konden vinden.
Maar hiermede nog niet te vreden, stichtte hij de vereeniging van de Zusters van de Kindsheid van Jezus, wier werk het werd arme en verlaten kinderen onder de 10 jaren van geestelijken en lichamelijken bijstand te voorzien. Willem I erkende zijne groote verdiensten en schonk den nederigen maar van liefde gloeienden priester de orde van den Belgischen Leeuw, en Leopold hechtte hem bij zijn bezoek van het huis der Liefdezusters het kruis der Leopoldsorde op de borst. Triest dacht er ook nog aan een huis te stichten voor hoogbejaarde priesters, maar de dood verijdelde zijne plannen. Op den 24 Juni 1836 eindigde hij een leven, dat waarlijk goed doorgebracht mogt heeten; hij sloot de oogen met de zoete overtuiging dat zijne stichtingen bloeiden, en onwaardeerbaar nut voor tijd en eeuwigheid zouden opleveren.