Een onbevoegd rechter.
De plaats-kommandant van een der pruisische garnizoensteden was onlangs eenige oogenblikken tegenwoordig bij eene muzikale voordracht, die daar elke week op de markt door het korps hoornblazers wordt gehouden. Tot zijne groote verwondering zag hij dat drie leden van het muziekkorps langen tijd, tamelijk lui met hun instrument onder den arm, tegen eene ballustrade leunden, middelerwijl al de anderen zich blijkbaar zeer vermoeiden om de vercischte toonen voort te brengen. Toen het muziekstuk geëindigd was, liet hij den kapelmeester bij zich komen, vroeg hem naar de namen der drie muzikanten en verwijderde zich zonder verder een woord te zeggen.
Den volgenden morgen werden zij tot hunne groote verwondering alle drie bij den kommandant ontboden. ‘Gij hebt gisteren avond uwen plicht verzuimd;’ snauwde hij hun toe, ‘door den luiaard te spelen en alles aan uwe kameraden over te laten.’ De muzikanten zagen elkander verwonderd aan. ‘Waarom hebt gij zoo langen tijd met dat groote ding onder uw arm gestaan, terwijl uwe kameraden hun best deden, luilap?’ vroeg hij den hoornblazer, die het dichtst bij hem stond.
‘Ik had honderd zeven en twintig maten rust, majoor,’ was het antwoord.
‘Wat rust. gij hebt niet te rusten als uw kameraden werken. ‘En gij?’ vervolgde hij, zich tot den tweede wendende.
‘Ik had pauze in het adagio, majoor,’ antwoordde deze.
‘Zoo, rust en pauze, daar behoeft ge niet voor op de markt te komen, luie vlegels.,, alle drie acht dagen provoost, hoort ge... ik zal u wel leeren rusten en pauzen!’
De muzikanten trachtten zich nog te verdedigen, doch de kommandant wilde van niets hooren.
Toen dit geval ter oore van den kapelmeester kwam, haastte hij zich de zaak aan den kommandant op te helderen, wat hem intusschen niet weinig moeite kostte. De kommandant kon maar niet begrijpen, waarom de werkzaamheden in de muziek zoo ongelijk verdeeld werden. Hij zegde dat dit een einde moest nemen en droeg den kapelmeester den last op te zorgen dat de muzikanten, die tusschenbeiden zoo lang tijd hadden, de anderen een handje hielpen: dat was niet meer dan plicht. In alle gevallen konden zij dan ten minste zoo lang op de trom slaan, dat klonk altijd meer gevuld. Op die voorwaarde wilde de kommandant alleen de drie schuldigen ontslaan. Hoe de kapelmeester zich daaruit zal redden weet men nog niet.