Lucius Tarquinius Superbus.
Gedurende 221 jaren (van 754 tot 533 v.C.) had in Rome de monarchale regeeringsvorm gebloeid, toen Tarquinius door een afschuwelijke misdaad zich van den troon meester maakte en door zijne tyrannieke handelingen en trotschheid (waarom men hem superbus d.i. trotsche heette) den Romeinen een diepen haat tegen het koningschap inboezemde en hen bewoog den republikeinschen regeeringsvorm aan te nemen.
Lucius Tarquinius was de schoonzoon van Servius Tullius, den zesden koning van Rome; hij was gehuwd met dezes zachtaardige dochter Tullia. Een andere, maar boosaardige dochter Tullia was de vrouw geworden van den goedigen Aruns, broeder van Tarquinius. Beide huwelijken leverden niet op wat Tullius er van verwacht had, want Tarquinius vermoordde zijne gemalin, Tullia deed het haren man, en nu trad de weduwnaar met de weduwe in den echt. Daar beiden vurig verlangden den troon te beklimmen, en Servius Tullius hoewel bejaard nog een krachtvol man was, offerden zij ook hem op aan hunne gruwzaamheid. Tarquinius deed hem door zijne handlangers uit den senaat werpen en op straat dooden, en de afschuwelijke Tullia reed over het lijk van haren vader naar het paleis, om haren echtgenoot met zijne troonsbestijging geluk te wenschen.
Tarquinius regeerde als een bloeddorstig tyran. Om beveiligd te zijn tegen de wraak zijner onderdanen, sloot hij een verbond met 47 naburige steden en stelde zich eene lijfwacht uit vreemdelingen samen. Het volk hield hij bezig met het bouwen van een tempel ter eere van Jupiter op den heuvel, dien hij naar den tempel den kapitolijnschen heette, en verloste zich van den adel, door dezen in het veld te zenden ter bestrijding zijner vijanden, welke zijne trotschheid hem alom verwekte.
Na zich dus volkomen in het gezag gevestigd te hebben, onderwierp Tarquinius door kracht van wapenen de Sabijnen, die voortaan schatplichtig werden aan Rome. Daarna ging hij ten oorlog tegen de Volscers, keerde toen zijne wapenen tegen de sterke stad der Gabiërs, en deze door geweld niet kunnende meester worden, nam hij zijn toevlucht tot een list. Zijn zoon Sextus begaf zich namelijk naar de Gabiërs, onder voorwendsel dat hij door zijn vader mishandeld was geworden en zich nu met diens vijanden ging verbinden. Er lag in dien tijd niets buitengewoons in een zoodanigen opstand van een zoon tegen zijn vader, en daarom schonk men hem geloof en vertrouwen, en plaatsten de Gabiërs hem aan het hoofd van hun leger. Toen zijn list zoo ver gelukt was, zond Sextus een bode naar zijn vader om te vernemen hoe hij zich thans te gedragen had. Tarquinus gaf geen antwoord op die vraag maar nam de boodschapper met zich in den tuin en sloeg daar met een stok al de bloemen af, die zich boven de anderen verhieven. Dit was het eenig antwoord, doch Sextus had het volkomen begrepen, en middelerwijl hij een moordtooneel in de stad deed aanrichten, maakte Tarquinius van de opschudding, welke daardoor was ontstaan, gebruik om zich van haar meester te maken.
Niet tevreden met het volk door zware belastingen uit te zuigen en den adel door brutaal geweld geheel van zich te vervreemden, bracht zijne boosaardigheid er hem ook toe om de kinderen van zijne zuster Tarquinia te vermoorden, uit vrees dat deze met hem zouden doen, zooals hij met zijn schoonvader gedaan had. Slechts een, Lucius Junius, wist zich te redden door zich als onnoozel aan te stellen; de wreedaard liet zich bedriegen, nam Lucius aan zijn hof, om zich met hem te vermaken, en gaf hem den bijnaam Brutus (domme). Maar Brutus was zoo dom niet, als men meende. Toen hij met de zonen van Tarquinius naar het orakel te Delphos toog om dit te raadplegen, bood hij der godheid tot eenig geschenk een stok van notenboomenhout aan; allen lachten om deze dwaasheid, maar niemand kon ook weten dat de stok hol en met goud gevuld was. Nadat de zonen hunnen last hadden volbracht, wenschten zij van het orakel te vernemen wie hunner na den dood van Tarquinius regeeren zou, waarop zij ten antwoord ontvingen: hij, die het eerst zijne moeder kust. Nu besloten zij hunne moeder te gelijk te kussen en dan gezamenlijk te regeeren, doch Brutus scheen de zoogenaamde godspraak anders te begrijpen. Zoodra zij in Italië terug kwamen, wierp hij zich ter aarde en kuste die, want hij beschouwde de aarde als de moeder van alle menschen. Van dien oogenblik af geloofde hij zich geroepen zijn vaderland van den tyran te verlossen.
Eene buitengewone omstandigheid kwam hem hierin weldra te hulp. Lucretia, de dochter van den edelen Romein Collatinus, gevoelde zich dermate door Sextus, den zoon van Tarquinius tot schande gemaakt, dat zij zich uit wanhoop met een zwaard doorstak. De heidensche Romeinen, die den zelfmoord als eene heldhaftigheid, in sommige gevallen zelfs als eene deugd beschouwden, juichten de daad van Lucretia toe, brachten haar lijk naar het Forum en schreeuwden om wraak tegen den tyran en zijn misdadigen zoon. Nu meende Brutus dat het oogenblik voor hem gekomen was. Hij verscheen in zijn waar karakter, liet de poorten der stad sluiten en wist van het volk een besluit te verkrijgen, waarbij het koningschap afgeschaft, en Tarquinius en zijn huis voor altijd uit Rome verbannen werden. Rome veranderde nu in eene republiek, die door twee consuls bestuurd zou worden. Deze consuls, die van adellijke geboorte moesten zijn, regeerden slechts een jaar en werden door het volk en den adel gekozen. De twee eersten waren Brutus en Collatinus.
Tarquinius wilde zich evenwel niet in zijn lot schikken. Hij vluchtte naar de Etruscers en vond hulp bij hen. Zij zonden gezanten naar Rome met verzoek dat men den koning toe zou staan zich te rechtvaardigen, en mocht men hierin niet bewilligen, dat men hem zijn persoonlijk eigendom zou wedergeven. Doch beide eischen werden afgewezen; de koning bleef verbannen, en zijne bezittingen werden onder het volk verdeeld, dat nu nog meer zich naar het verlangen der consuls richtte. Thans zonden de Etruscers een leger tegen Rome op, onder aanvoering van Aruns, een zoon van Tarquinius. Brutus ging hem met eene dappere schaar te gemoet, rende op Aruns aan, zoodra hij hem in het gezicht gekregen had, en beide vijanden doorstaken elkander gelijktijdig het hart. De strijd bleef onbeslist, maar de Etruscers trokken af en lieten Tarquinius aan zijn lot over.
Deze begaf zich nu naar koning Porsenna in de stad Clusium en bracht ook hem tot een oorlog tegen de Romeinen. Porsenna rukte op Rome aan, omsingelde het, en het zou wellicht met de stad gedaan geweest zijn, zoo Mucius Scaevola door zijn heldenmoed haar niet gered hadde. Men sloot met den koning een eervollen vrede, en Tarquinius verwekte in de Sabynen aan zijn vaderland nieuwe vijanden. Met dezen, even als na hunne verdrijving met de Latijnen, vochten de Romeinen met al de woede, die de wanhoop en de wraak kunnen instorten. Veel edel romeinsch bloed werd vergoten, maar aan de eeuwige stad bleef ten laatste de overwinning; zij zegevierde over al de vijanden, die Tarquinius tegen haar in het harnas joeg.
Hij zelf geraakte intusschen van al zijne vrienden en bondgenooten beroofd, en de oorlog, die zijne schatten had verslonden, had hem te gelijk kinderloos gemaakt. Als een negentigjarig grijsaard en in armoede en ellende gedompeld, vluchtte hij ten laatste naar Cume in Campanië, waar hij spoedig na zijne aankomst stierf.
Veertien jaren had hij de worsteling tegen Rome volgehouden.
Met hem ging het romeinsche koningschap ten gronde, nadat het 245 jaar (van 754 tot 509 v.C.) bestaan had.