was diezelfde jongeling in de bureaux van het destijds bestaande dagblad, le Courrier des Pays-Bas, gaan aankloppen - een blad, dat als een vulkaan, gedurig zijne brandende lava uitbraakte en den band schroeide die de beide Nederlanden vereenigde, zóódanig dat hij welhaast in lichtlaaie vlam schoot - en hij, die jongeling, was de medewerker van Lucien Jottrand, de Potter en andere schrijvers geworden.
Wij vinden overigens Eduard Ducpetiaux daar waar de naam van zijn vaderland met geestdrift wordt uitgesproken: in de straat, in de dagbladbureaux, in de gezelschappen en clubs, en vooral in de Réunion centrale alwaar hij, als voorzitter fungeerende, de Belgische patriotten in ijver deed ontvlammen en hun eene toekomst van vrijheid in alles en voor allen beloofde - heerlijk vooruitzicht, dat juist die vruchten niet heeft opgeleverd, welke de jonge Brusselaar voor zijn vaderland droomde.
De pen en het woord hadden de gemoederen der bevolking in de zuidelijke Nederlanden diep ontroerd en Koning Willem, na uitputting van zijn geduld, had het ‘voorwaarts’ uitgesproken. De Nederlandsche troepen concentreerden zich in het zuiden, veeleer hopende door hunne tegenwoordigheid alleen het verloren gezag te herwinnen, dan wel den opgestokenoproer in het bloed te versmachten.
Eduard Ducpetiaux had, wij zegden het reeds, de omwenteling met eene innige overtuiging omhelsd. Hij was niet zooals vele anderen, die in de beweging niets zochten dan een middel, om zich met het overschot des Nederlandschen gouvernements te verrijken en langs zijne puinen opwaarts te klouteren.
Dergelijken vertoonen zich niet in het oogenblik van het gevaar; van uit hunnen schuilhoek berekenen zij juist op welken stond het past te voorschijn te treden en zich op den buit neêr te slaan. Dat zijn de raven, die verre weg zijn als het kanon dommelt; maar die pijlsnel op de vlakte neerdalen, wanneer de lont uitgebrand en de grond met lijken overdekt is....
Maar de jonge Ducpetiaux behoorde niet tot dezen en dat juist is een treffend bewijs van zijne overtuiging en zijne goede trouw. Na met de pen een gouvernement te hebben bestreden, dat hij veroordeelde, werd deze in tegenwoordigheid van het aanrukkend kanon, een voor het oogenblik niet meer voldoende wapen: Ducpetiaux greep het geweer, verliet zijne familie-betrekkingen en vrienden, en snelde met de vrijwilligers naar Waelhem, de Nederlandsche troepen te gemoet - en toen deze stout tot binnen de hoofdstad waren gedrongen en zich in het Park neêrsloegen, om uit die natuurlijke vesting, de oproerige residentie te bedwingen, zag mon andermaal dáár den jongen volksleider tusschen diegenen, welke den Nederlander veel afbreuk aandeden.
Een ander bewijs van die overtuiging, van welke wij hooger spreken, was, dat Ducpetiaux geen gehoor gaf aan de destijds vrij algemeen in omloop zijnde wenschen, die hoofdzakelijk aangevuurd werden door de vrees van weêrwraak - namelijk dat België met Frankrijk moest worden vereenigd.
Ducpetiaux bestreed moedig die denkbeelden, welke oogenblikkelijke voordeelen zich dan ook langs de eene, welke reeks van gevaren zich dan ook langs de andere zijde, opdeden. De jonge patriot wilde een eigen, een onafhankelijk vaderland, het mocht dan ook klein en onbeduidend op de wereldkaart zijn; een land van vrijheid en recht voor allen.
Pas was de kruiddamp opgeklaard en begon de zon des vredes weêr door de donkere wolken te boren; pas vormde zich van lieverlede een eigen gouvernement, of Eduard Ducpetiaux werd tot hoofd-inspecteur der gevangenissen en instellingen van weldadigheid benoemd - eene betrekking, welke hij ruim dertig jaren van zijn leven vervulde en in welke hij, zelfs zijne tegenstanders moeten zulks bekennen, vollen teugel gaf aan de edele strevingen van zijn goed hart, van zijnen rijk ontwikkelden geest.
Wat Ducpetiaux, in den loop zijns levens, schreef ten voordeele der werkende klassen en de gevallenen in de samenleving, is hier niet op te tellen. Het was als het ware eene stortregen van brochuren en min of meer uitgebreide werken, in welke immer eene groote belezenheid, eene rijpe ondervinding, een praktische, stoute, hervormende geest doorstraalt. Hij zag, dacht en bracht in toepassing, en al had hij enkel zijnen naam gehecht aan de stichting der leerwerkscholen en de verbeterings-school te Ruijsselede - zijn naam zou in België vereeuwigd worden.
Hier, in zijne schriften, behandelt Ducpetiaux de questie van het onderwijs des volks; daar die van het pauperism en dringt tot in de geheimste vezelen van dit moeilijk vraagpunt; ginds doet hij zijne denkbeelden betrekkelijk het dagloon des werkmans kennen; elders bespreekt hij de questie der liefdadigheid en der klooster-orders, geeselt de drogredenen der libre-pensée en verheft zich stout tegen de ontwerpen der moderne richting, om den priester, dat is het godsdienstige onderwijs, zoo als het in België, tengevolge der wet van 1842, bestaat, buiten den schoolkring te bannen.
Een der best behandelde vraagpunten, is die welke tot titel heeft: Budgets économiques des Classes ouvrières en Belgique. Die zoo omvattende questie is met een buitengewoon talent voorgedragen en ontwikkeld, en door dit schrift alléén zou Ducpetiaux reeds eene voorname plaats, tusschen de economisten van onzen tijd, hebben ingenomen.
Een ander werk, hetwelk veel sensatie maakte, la Liberté de la Charité, is een schitterend pleidooi tegen het overheerschend liberalism, hetwelk der vrije weldadigheid een zoo hatelijken oorlog aandoet. Dat was zijne ongenade: hij verliet het hem opgedragen staats-ambt en wijdde van dat oogenblik, onverdeeld, zijne krachten aan de verdediging der vrijheid en der Kerk.
Op het godsdienstige terrein stichtte Ducpetiaux veel goeds, en als wij den man, onder dit opzicht, doen vooruit treden, ontmoet men hem onmiddelijk in het Kongres van Mechelen. Dit Kongres is grootendeels zijn werk; zijn naam zal immer aan dat werk gehecht blijven. Hij deed hot gelukken, al braakte de schijnliberale drukpers voortdurend vuur en vlam tegen den inrichter.
Ja, 't was wel op hem dat het zwaarste der taak, bij de inrichting, nêerviel; doch ook hij kende het geheim van in te richten. Eens zijn plan rijpelijk gewikt en gewogen, ging hij voort - stout voort op de voorgeschreven baan; ruimde, door de sterkte van zijnen wil, de hinderpalen, welke zich opdeden, uit den weg, sleepte de wankelmoedigen in zijne koortsachtige beweging meê en het nadien de eer van het welgelukken aan anderen over.
Tijdens het laatste Kongres te Mechelen, was zijne gezondheid reeds geschokt; zijn gelaat was bleek; zijn hoofd eenigzins neêrgedrukt; zijne spraak eenigzins dof; de adem schoot hem soms te kort - maar als hij de tribune besteeg om deze of gene mededeeling te doen, vonkelde zijn oog nog, was zijn woord nog opwekkend, nog begeesterend.
Er waren in hem nog zuivere sprankels van het vuur uit den jongelingstijd.
Al de diensten, welke hij der goede zaak bewees, moesten niet onvergolden blijven. Onder ander vereenigden zich de leden van het Kongres van Mechelen den 17 Januari 1865, en boden den onvermoeiden secretaris, een banket en een prachtig geschenk in zilver aan. Daar waren het puik der staatslieden, het puik der katholieke schrijvers, het puik van adel en burgerij vereenigd - mannen, grijs geworden in den strijd voor het ware en het goede, en die aan Ducpetiaux’ zijde stonden, toen men het nieuwe Koningrijk uit de volkswoeling en den kruiddamp te voorschijn riep.
Baron de Gerlache, eerste voorzitter van het Hof van Kassatie, oud-voorzitter van het Belgische Kongres en de Kamer van Volksvertegenwoordigers, richtte er het woord tot Ducpetiaux; en ziehier hoe hij sprak over den uitslag der omwenteling van 1830, in welke hij, even als de achtbare gevierde, eene groote rol vervuld had:
‘Gij kent, Mijnheeren, de oorzaken door welke de omwenteling van 1830 ontstond....... Gij kent het deel dat de Katholieken in die omwenteling namen. Dat aandeel, onder een zedelijk opzicht, was onmeetlijk, was beslissend. Zij, die nu beweeren de voordeelen van die omwenteling, uitsluitend voor zich alleen te kunnen behouden, vergaten dat, zonder ons, eene ernstige, duurzame, eerlijke omwenteling onmogelijk was....
‘Al de vrijheden waren heilig in onze oogen en wij vroegen de toepassing van allen zonder onderscheid; maar wij voegden er bij, dat, zonder de ondersteuning van dit zeer aanzienlijk, zeer invloedrijk deel des volks, hetwelk vooral de godsdienstige vrijheid vroeg, de vrijheid van zijne eeredienst, door het vervallen verklaard zijnde gouvernement verdrukt - dat zonder dit deel, eene poging tot omwenteling noodwendig moest mislukken; zij kon geen ander resultaat hebben, dan ons, ten prijze van een algemeenen oorlog, in de armen van eenen grooten nabuur te werpen, of wel de ontlidting onzer provinciën na zich te slepen. Bij gebreke van dien onderstand, mislukte de beweging van 1830 reeds in den aanvang, en België werd zich-zelf niet.
‘Het katholiek element heerschte oppermachtig in het Kongres van 1830. Hebben wij het recht niet aan die, voor het meerendeel nieuwe mannen, die ons thans op zoo hoogen toon behandelen, te zeggen: Zonder de mannen van het Kongres van 1830, zoudt gij niet zijn waar ge nu zijt; die macht, welke gij zoo trotsch en zoo partijdig tegen ons uitoefent, zoudt gij zonder ons niet bezitten...’
In eene zoo krachtige taal kenschetste de verheven redenaar de omwenteling van 1830 en de bewindslieden, die den uitslag vervalscht, de algemeene belangen des volks voor de belangen hunner partij hadden miskend. De fatale datum voor Baron de Gerlache is 1857, toen, zegde hij, door het brutaal geweld eene tegenomwenteling ontstond. ‘De majesteit der nationale vertegenwoordiging werd geschonden; de minderheid werd, door middel van den oproer, meerderheid; het gezag werd stormenderhand ingenomen; de souvereiniteit van eenige personen verving de souvereiniteit des volks.’
Wij zeggen, wat wij reeds in 1857 schreven; ja, toen heeft men België den kanker geslagen; maar het kwaad, waarvan Baron de Gerlache gewaagt, dagteekent volgens ons van vroeger reeds. Doch wij oordeelen voor het oogenblik niet; wij rechtvaardigen slechts de woorden, die wij hooger neêrschreven, namelijk: dat de omwenteling - zoo als Pater Ventura overigens in 1831 voorspelde - ten gevolge eener miskenning van grondbeginselen, niet al de vruchten aan den Katholiek gegeven heeft, welke Ducpetiaux en zijne vrienden in rechte waren te verhopen.
Gansch het leven van Ducpetiaux is een onvermoeid streven geweest, om den, door het liberalism van 1847, vervalschten geest der grondwet, tot zijne ware beteekenis terug te voeren, en daartoe bracht het Kongres van Mechelen veel bij.
‘Ik worstelde,’ zegde hij in antwoord op de schitterende redevoering van Baron de Gerlache, ‘ik worstelde reeds vóór 1830 voor het recht en de ware vrijheid. Mijne overtuiging is dezelfde gebleven. Soldaat der edele katholieke zaak, zal ik op het slagveld sterven, gelukkig van een zwak aandeel te hebben kunnen nemen in het verdedigen onzer dierbaarste belangen.’
En ook zoo is Ducpetiaux gestorven. Gedurende zes maanden leed hij aan eene smartelijke ziekte. Ziet, hij had een doodbed, zoo als hij als Christen verdiende! De rol is afgespeeld; het einde nadert; hij is op het vertrek voorbereid; een man zoo als hij, legt het reiskleed nooit af. ‘Mijn uur is gekomen, zegde Ducpetiaux; ik zou voortaan niets dan een nutteloos dienaar kunnen zijn.... ‘De priester heeft hem gezegend; hij heeft voor 't laatst zijnen vrienden, die met hem geleden en voor het ware en het goede gestreden hebben, de hand gedrukt, hun ‘tot weerzien’ toegefluisterd en zich Gode aanbevelende, neigde zijn hoofd en stierf hij....
Het afsterven van Ducpetiaux is een onmetelijk verlies voor de wetenschap en het Katholicism. Doch gelukkig, het goede zaad is door zijne hand op den akker gestrooid; hij heeft het in den vruchtbaren schoot der aarde en in den koesterenden zonneglans zien opschieten. De Voorzienigheid zal het doen rijpen en Ducpetiaux heeft te veel harten naar het zijne gevormd, te veel treffende voorbeelden achter gelaten, om geene goede maaiers en oogsters in ons midden te vinden.
Wij sluiten dit beknopt artikel met op hem, en met volle recht, de