Belgische Muzen-Almanak. Jaargang 5
(1830)– [tijdschrift] Belgische Muzen-Almanak– Auteursrechtvrij
[pagina 153]
| |
Klagt.'k Hoorde laatst, in gindsche dalen,
Eenen herder, jong en schoon,
Op een' teêren, droeven toon,
Zijne smart aldus verhalen
Aan der Rots- en Bergen-zoon:Ga naar voetnoot(*)
‘Meisje, dat weleer mij streelde,
Dat weleer mij weêrmin bood
Dat mij koesterde in uw schoot,
Dat mij minde in reine weelde,
Zeg, waarom ge mij verstoot?
| |
[pagina 154]
| |
Neen, thans hoort de ontrouwe Fillis
Mijne droeve klagten niet,
Neen, zij spot met mijn verdriet
Ginds in 't boschje, bij Itillis,
Die zij nu haar gunsten biedt.
Eens heb ik 't Geluk genoten....
't Is verstoven voor den wind:
Eens werd ik door haar bemind,
Doch ik werd door haar verstoten,
Daar ik nu geen' rust meer vind.
Meisje, dat weleer mij streelde,
Dat weleer mij weêrmin bood,
Waarom, zoo dit u verdroot,
Waarom niet zoo 't u verveelde
Mij geofferd aan den Dood?
Maar, wat baat mij al mijn weenen,
Daar mijn klagt niet wordt gehoord?
Niemand geeft me een troostend woord,
Ach, mijn dagen kwijnen henen
En ik leve in droefheid voort.
| |
[pagina 155]
| |
Herders, och vertrouwt de Schoonen,
Och vertrouwt ze nimmer weêr,
Allen minnen even teer:
Meent gij, dat ze u liefde toonen?
Neen, 't is valscheid en niets meer!’
'k Hoorde hem, in gindsche dalen,
Door der rotsen oudsten zoon,
Dit zijn treurig lied herhalen
Op een teêren, droeven toon.
A.J. DOORNAERT, Jz.
kortrijk. |
|