Belgische Muzen-Almanak. Jaargang 5(1830)– [tijdschrift] Belgische Muzen-Almanak– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 120] [p. 120] Lied om Regen. (Naar het Hoogduitsch.) Milde regen, ô, daal neder! Drenk het loover, laaf het kruid; Geef Natuur het leven weder: Smachtend blaast zij d'adem uit. Zie, de rozen welken, Knop noch bloem is rood; De onontloken kelken Dorren geel en dood. 't Oeverbloempje staat te bleeken, 't Hangt met kroon en stengel neêr; De uitgedampte, leêge beken Lekken 't nu den voet niet meer. [pagina 121] [p. 121] 't Veld is naakt getogen, 't Gras zijn kleuren kwijt; 't Ligt tot hooi te droogen, Eer de seis het snijdt. In 't verschrompeld loof der boomen Zit de vogel, stil en stom; Uit het drabbig nat der stroomen Snakt de visch naar laafnis om. 't Rundvee slaat aan 't loeijen Op 't gespleten land; 't Wormpje ligt te schroeijen In het gloeijend zand. ô, Daal neder, lieve regen! De aarde schreit u hijgende aan! Redt den oogst, des landmans zegen, Help zijn vruchten, laaf zijn graan. Tooi de bloem met verwen, Drenk geboomte en vliet; Laat het vee niet sterven, En het wormpje niet. [pagina 122] [p. 122] Maar gij toeft... vertoef niet langer! Gij kunt redden, gij-alleen. 't Wordt bij elken polslag banger, Doodscher, bleeker... toef niet, neen! Geef de naakte gronden Dos en deksel weêr... Zoo mijn tranen 't konden, ô Zij vloeiden neêr. H. TOLLENS, Cz. rotterdam. Vorige Volgende