Belgische Muzen-Almanak. Jaargang 4(1829)– [tijdschrift] Belgische Muzen-Almanak– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 225] [p. 225] Hoop verloren. Waarheen, waarheen gevlugt, a Hoop! verlaat gij mij, Hebt gij geen' enklen straal van al uw glansen over? Ik vind geen schaduw meer van al uw zoet getoover!.... Ik, wreede Hoop! ik ween en lij. Nog zie ik haar, die gij mij hebt ontscheurd, O Noodlot! nog den mond, die vriendlijk me aan mogt lagchen, Dat oog nog, dat mij heel een wereld af zou pragchen; Nog zie ik haar, om wie mijn hart steeds treurt. Nog klinkt haar lieve stem en trilt mijn' boezem door; Haar beeld verschijnt me in stille dalen, Waar ik verlaten om blijf dwalen, Ik jaag het na en grijp, en grijp er schaduw voor. [pagina 226] [p. 226] Ziet gij haar niet, ziet gij haar niet, o Zon! Als schoone Cytheré haar blanken boezem wasschen, En in de zilvren stroompjes plassen Van gindsche bron? Hoort gij haar niet, o kudde, die, verdoold, Geen' herder hebt, die u wil weijen; Hoort gij haar stem niet meer, beminnelijke reijen, Die onder palmen zamenschoolt? Ik hoor haar, waar ik zie! waar 'k luister, hoor ik haar; Zij spreekt mij toe uit Zephir adem, Zij dauwt mij toe uit bloemenwadem, En strengelt in de roos zich om het veldaltaar. De Maan is mij haar beeld; in blinkende Avondster, Die opgaat over zee en landen, En neêrziet op de barre stranden, Licht zij mij toe van ver. Zoo rein was zij! zoo rein, als in het kleed, Uit goud en zilver zaamgeweven, De blinkende Uchtendster ter renbaan op komt streven, Maar liefst alleen haar pad betreedt. [pagina 227] [p. 227] En nu - nu zal mijn oog haar niet meer zien op aard'! Het blij verschiet is been voor donkren nacht geweken, Ik zie voor mij geen vreugdeteeken Slechts rouw en leed alleen heeft mij mijn lot bewaard. Verdoof uw glans, o Zon! verberg u, avondrood; Weent bosch en beemd en veld, klaagt, welige landouwen: Mijn oog zal haar niet meer aanschouwen! En de afgetobde ziel blijft hunkren om den dood. 's hage. J.W. VAN ALPHEN, Cz. Vorige Volgende