Belgische Muzen-Almanak. Jaargang 4(1829)– [tijdschrift] Belgische Muzen-Almanak– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 217] [p. 217] Het Roeischuitje. Met een schip, op vlaggen trotsch, Vol met kostbre waren, 's Levens ongestâge zee Moedig te bevaren, Streel', wie 't zeil graag hijscht in top, Die nooit weet van reven, 'k Ruil mijn Roeischuit, hoe gering, Niet voor zulk een steven. Miss' zij mast en zeil en treil, Kan zij nooit zoo spoeijen, Langzaam gaat het zekerst voort, 'k Hou mij liefst aan 't roeijen: [pagina 218] [p. 218] 'k Waag mij aan geen' storm of bui, Maar, bedaard van zinnen, Haal ik, als het buldren gaat, Stil mijn riemen binnen. Wijl ondiepte of blinde klip 't Oorlogsschip doet stranden, Roei ik los er over heen En mag veilig landen; Wie dan naar 't kommando haak' Op die zeekasteelen, 't Roeijen zal, ga 'k altijd voort, Nimmer mij vervelen. Blaas ik soms eens even uit, 't Kan geen' voortgang krenken, Daar een weêrhelft met mijn riem, Voortroeit op mijn wenken; Koerst zij ook ter volewijk, 'k Zie geen onweêr broeijen; 't Schuitje krijge eerst daardoor last Ik eens hulp in 't roeijen. Zoo vaar ik steeds veilig voort, Lach met zeegevaren, [pagina 219] [p. 219] Die, door zwaarder tuig en want, Andren zelf zich baren; En brak ook de liefde-spaan, Waar 'k op durf vertrouwen, 'k Zou het haakje van de Hoop Dan veelligt behouwen. Spoed dan snel door wind of stoom, 'k Zal 't geen mensch benijden, Ook den tegenwind of stroom Zal mijn riem bestrijden; En werd mijne kleine schuit Ooit een prooi der golven, Dan beklaagt mij ieder wis, Wijl zij wordt bedolven; Ja, breng ik er 't leven af, Dan nog beidt me een haven, Boven zeilers, in het hart Van bescheiden braven. haarlem. V. LOOSJES. Vorige Volgende