Belgische Muzen-Almanak. Jaargang 4(1829)– [tijdschrift] Belgische Muzen-Almanak– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 199] [p. 199] De drie Starren. Jongling, op de levensbaan, Langs de oneffen wegen, Blinkt een Starrentrits ons aan, Lacht ons vriendlijk tegen; Zie, haar zachte flikkergloor Tintelt mist en wolken door. Jongling, in den nacht van ramp, Straal' 't Geloof ter kimmen, Wel hem, dien die Hemellamp Onverflaauwd blijft glimmen. Dien geloovig opwaarts ziet, Kwijnt de star der Hope niet. [pagina 200] [p. 200] Zie, daar rijst zij blij ten trans, En smelt zacht haar' luister Met den zusterlijken glans, Vonklend in het duister, Dat op 't pad des stervlings rust, Dien de Hoop in sluimer kust. Jongling, hef 't verrukt gezigt Naar de azuren bogen: Liefdes eeuwig starrelicht Glanst wat leeft in de oogen; Liefde galmt, van mond tot mond, Zee en aarde en hemel rond. God is Liefde zonder grens, Liefde zelfs in smarte; Enkel Vader voor den mensch, Troost voor 't zwoegend harte; Jongling, laat op 's levens baan Nooit die Star aw oog ontgaan! [pagina 201] [p. 201] Blijf dees reine Starrentrits, Langs de oneffen wegen, 's Menschen trouwe levensgids En het hart ten zegen: Eens, als de eeuwge Morgen lacht, Smelt haar glans in zonnepracht. breda. J.J.F. WAP. Vorige Volgende