Belgische Muzen-Almanak. Jaargang 4(1829)– [tijdschrift] Belgische Muzen-Almanak– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 182] [p. 182] Wellust. Neen, ik wil het niet ontkennen, Dat, wie naar genieting streeft, Wie geen ander doelwit heeft, Dan om steeds, op dartle pennen, Hier van bloem naar bloem te rennen, Dat die uren zalig leeft. 't Menschdom durft ondankbaar heeten, Wie geen trouwe dienst beloont, Vriendschap niet met goud bekroont; En de Wellust zou vergeten, Wie door 't smoren van 't geweten, Hem zijn hulde heeft betoond? [pagina 183] [p. 183] Zeker wie en jeugd en krachten Hem ten kostbaar offer schonk, Wie zich-zelv' in ketens klonk, Mag een heerlijk loon verwachten; Hoeft om gift noch gunst te smachten, Maar smaakt meer dan lach of lonk. En hoe lang duurt wel die zegen? Wisslen is het aardsche lot, Uren streelt ons naauw 't genot, Of, na 't heil zoo duur verkregen Treedt een kwalenheir ons tegen, Is de levensbloem geknot! Maar Geneeskunst kan nog heelen, En begeerte drijft weêr aan; Ja, de vonk, met asch belaân, Durft een' nieuwen vuurgloed teelen, Die langs wand en dak zal spelen, Wand en dak zal doen vergaan! [pagina 184] [p. 184] Aklig schouwspel! neêrgebogen, Wie geen tal van jaren telt; Ziel en lijf in 't juk gekneld; 't Vuur verdoofd in 's jonglings oogen; Wellust! durf op 't offer bogen, Dat uw hand heeft neêrgeveld. Hoor, hoe ouders, vrienden, magen. Vaderland en maatschappij, (Ach, mijn harte schreit er bij!) Vruchtloos u hem weder vragen, Hem, hun hoop in zaal'ger dagen!... Gruwzaam monster, wijk van mij! Mij geene uren woest genoegen; Mij geen uren laag genot; Mij een stil, een rustig lot, En wil 's Hemels gunst het voegen, Eenmaal zalig echtgenoegen, Dat, dat smeek ik af van God! antwerpen. E.J. POTGIETER. Vorige Volgende