Belgische Muzen-Almanak. Jaargang 4(1829)– [tijdschrift] Belgische Muzen-Almanak– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 72] [p. 72] Avondbespiegeling aan het strand. Stille duinen, stille stranden, O, hoe boeit me uwe zoete vreê! Kabblend rolt de vlakke zee, Neen, geen stormen doen haar branden; 't Windje suist door 't helmig duin, Kust de hoog bemoste kruin. Ginder, aan de westerkimmen, Dooft de zon haar' gouden glans; Vrolijk gaat de zee ten dans, 'k Zie de kleine golfjes glimmen, Beurtlings heffen 't hoofd omhoog Naar den purpren hemelboog. [pagina 73] [p. 73] Achter gindsche heuveltoppen Spreidt de maan haar zilvren licht; Half bedekt zij 't aangezigt, Spiegelt in de blanke droppen Van den dauw, die golvend vloeit, En het eenzaam dal besproeit. Hier is alle kunst geweken, Hier, hier is alleen Natuur. Ruwe schoonheid, met wat vuur, Kunt gij tot het harte spreken! Hier gevoelt men 't reinst genot: Waar Natuur is, daar is God! Weidsche kimmen! hooge hemel! O, wat zijt gij uitgebreid! 't Is gelijk aan de eeuwigheid Tusschen 't golf- en wolkgewemel; Niets beperkt dat grootsch gezigt, Waar het turend oog zich rigt'. Ruischt maar schelpen! bruist maar baren! Gij verwekt herinnering; [pagina 74] [p. 74] Nu ik van uw grootheid zing, Denk ik aan mijn kindsche jaren, Hoe ik aan dit eenzaam strand, Speiend was in 't wellend zand. Dikwerf heb ik mij begeven, In het bruisend, schuimend nat; Als ik aan den oever zat, Menigmaal mijn' naam geschreven, Met mijn zwakke kinderhand, In het vast doorweekte zand. O, waar zijn die zoete tijden? Waar dat zorgeloos geluk? - Onbekend was mij de druk, Die de meeste menschen lijden; Ja, die tijd, zoo zoet, zoo rijk, Was mijn naam in 't zand gelijk! scheveningen. C. GÉBEL. Vorige Volgende