Belgische Muzen-Almanak. Jaargang 4(1829)– [tijdschrift] Belgische Muzen-Almanak– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 37] [p. 37] Aan de Hoop. O dierbre hemeltelg, die, in den nacht van kommer, Den droeven lijder steeds getrouw op zijde zweeft; Die van een koele bron, in schaâuw van lieflijk lommer, Bij middaggloed, den matten zwerver voorsmaak geeft: O zalfster aller harlewonden, En heulsapstortster in de pijn, - Wie kan, o Hoop! uw lof naar eisch verkonden? Welk lied kan uwer waardig zijn? Drukt onspoeds hand den mensch met looden zwaarte neder, En gaat hij weenende op zijn doornig pad daarheen, Dan daalt Gij in zijn' geest, en schenkt hem veêrkracht weder, En balsemt hemden voet, en stilt zijn bang geween: [pagina 38] [p. 38] Door U ziet hij reeds d'uchtend gloren, Die blijder dagen hem voorspelt; De zon des heils door 't floers der rampen boren, En perken aan zijn leed gesteld. Wanneer hij treurig staat aan de akelige sponde, Waar hem het laatst vaarwel eens dierbren tegenklinkt, En wanhoop hem bedreigt, in die ontzetbre stonde, Waarin de doodslaap op dien dierbren nederzinkt, - Dan fluistert Gij hem toe: ‘de braven Gaan in ter zalige eeuwigheid; Het ligchaam slechts daalt in den nacht der graven; Het wederzien is u bereid!’ Als zwarte wolken, van verwoestingspijlen zwanger, Zich zamelen; de storm de ziel met schrik vervult; De donder knalt; de bliksem vlamt; en immer banger De noodorkaan de ranke levenskiel ombrult, - Dan lacht Gij, als een star in 't duister, Den stervling troostend, kalmend aan; Dan doet uw blik, vol geestverhefbren luister, Weêr moed in 't angstig hart ontstaan. - [pagina 39] [p. 39] O dierbre hemeltelg, blijf altijd mij verzellen, Hoe donker ook mijn lot op aarde worden moog; Wisch Gij de tranen af, die aan mijn oog ontzwellen; Kus liefderijk en teêr mijn natte wangen droog; En, naak ik 's levens westerkimmen, Praal dan in uwen schoonsten glans; Doe dan voor mij een nieuwe wereld glimmen, Daar boven, aan den starrentrans! nijmegen. C. TEN HOET Jz. Vorige Volgende