| |
| |
| |
Aan de Heeren Officieren
Van het 2.de Bataillon der 17.de Afdeeling Nationale Infanterie, bij hunne terugkomst uit het garnizoen te Dendermonde.
Dit zijn mijn bezigheên, wanneer mij togt en wachten
Toelaten, op mijn beurt, de lange winternachten
Te sloopen naar mijn' zin.
J. Van Broekhuizen, 1 Lt.
Waar vrijheid zit ten troon verheven,
Bij 't zaligst volk op 't wereldrond,
Waar elk naar 't hooge doel wil streven,
Naar heil op vaderlandschen grond;
Waar Belg en dappre Batavieren,
Zich scharen om de krijgsbanieren,
Om 't vaandel aan hunne eer verpand; -
Zou daar ons hart niet zamen stemmen,
Den broederband niet vaster klemmen;
Voor 't ons zoo dierbaar Vaderland.
| |
| |
Ja, wapenbroeders, feestgenooten!
Zijt trotsch op uw' geboortegrond:
Hier is de lichtstraal uitgeschoten,
Waar 't eerst de wieg der vrijheid stond;
Hier dorst men stout het slagzwaard sling'ren,
Droeg Neêrlands maagd met stalen ving'ren
De vrijheids-speer in eere rond;
Getuig het, gij, o roem der steden,
O Haarlem! wat ge eens hebt geleden,
O mart'lares van Neêrlands grond.
De tijd heeft, roeijend op zijn vleug'len,
Ook deze rampen voortgestuwd;
De geest des tijds, nooit te beteug'len,
Herdenkt nog 't wee, waar van hij gruwt.
Oranje, met dat leed bewogen,
Wou Neêrlands tranen op doen droogen,
Ja, schonk het aanzien en ontzag. -
En toen zich Maurits deed bewondren,
Deed Ruiter de kartouwen dondren
En de aarde knielde voor zijn vlag.
| |
| |
Ook op der kunsten steile trappen
Zoekt Neêrland nog een volk op aard,
Dat haar in eedle wetenschappen,
In roem en luister evenaart.
Zal ik die goon van Neêrland noemen?
Of zal mijn zwakke luit hen roemen?
O neen, te stout was dit bestaan!
Die Hooft en Huigens geest wil prijzen,
Hen hulde hunner waard bewijzen,
Moet stouter hand aan 't speeltuig slaan. -
Wiens hart zou dan niet dankbaar gloeijen,
Die hier het eerste daglicht zag,
En op dit plekje, vrij van boeijen,
Een' Koning Vader noemen mag?
Die 't volk steeds als zijn kroost erkende,
En zelfs geen eer- of legerbende
Geplaatst heeft tot een lijftrawant;
Waar ieder die naar roem wil streven,
De loopbaan gansch is vrij gegeven:
Een grondwet heerscht in Nederland! -
| |
| |
Zijt welkom hier aan Scheldes boorden,
Zijt welkom, Broeders, aan deez disch!
O, knoopt ze vast die eendragtskoorden,
Tracht naar een doel, dat edel is.
Hecht vast die strikken, oorlogsmannen!
Ver zij van ons de nijd verbannen,
Ons bindt op aard' slechts één belang:
Aan liefde en vriendschap 't hart geheiligd,
Door dienst des Konings troon beveiligd,
Bevrijd van boeijen, warsch van dwang.
Laat juichend schaatren langs dees wanden,
O dichtkunst, thans uw jubellied;
Wij slaan als broeders vriendschapsbanden
Om 't harte waar geen dwang gebiedt.
Wij drinken zuivre vriendschapsteugen;
Hier mag een held zich vrij verheugen,
Aan riddertrouw, aan de eer verpand;
Bij ons drinkt, in de kleinste woning,
Een elk het heil van Neêrlands Koning,
Het heil van 't dierbaar Vaderland!
| |
| |
En wij, die 's Vorsten gunst genieten,
Die bij een vaandel bieden dorst,
Zou ons het bloed niet sneller vlieten,
Voor 't heil van Vaderland en Vorst?
Verheft uw stem en laat ons klinken,
Laat ons het wederzien thans drinken
Van 't brave tweede Bataillon!
Lang klemmen wij de broeder handen
En juichend snoeren wij de banden,
Die 't afzijn niet verbreken kon.
VAN DEN EYNDE, Luitenant bij het 3.de Bat. der 17.de Afdeel. Nat. Inf.
gent, 14 October 1825.
|
|