Belgische Muzen-Almanak. Jaargang 1
(1826)– [tijdschrift] Belgische Muzen-Almanak– Auteursrechtvrij
[pagina 132]
| |
Lofzang op St. Ursula.
Daar daalt, gekroond met klimopblad
En met der druiven vocht bespat,
God Bacchus op zijn' wagen;
De wijn schuimt in zijn' gouden schaal
En fonkelt als een heldre straal
Bij 't korten van de dagen. -
Gezegend zij het dierbaar nat,
Dat Bacchus gouden kelk bevat;
Het is de roem der aarde,
Het sterkt de krachten van den geest,
O Ursula! en op uw feest
Is 't van onschatb're waarde. -
Daar rijst in schitterenden glans
Boötes aan den hemeltrans,
| |
[pagina 133]
| |
Om Ursula te groeten.
Ja Cepheus trotsche gemalinGa naar voetnoot(1),
Jaloersch op schoonheid, rijk door min,
Buigt neder voor haar voeten.
De Kerk, in plechtig feestgewaad,
Knielt met de godsvrucht op 't gelaat,
En brengt met milde handen,
Bij wierookgeur en mirredamp
En 't flikk'ren van de heil'ge lamp,
U plegtige offeranden.
O heilige Ursula! hoe schoon,
Hoe zuiver is uw martelkroon!
Gij zijt de roem der maagden!
Uw kuischheid is der eng'len vreugd,
Beroert het hart der lieve jeugd,
De geestkracht der bedaagden.
Gij tradt de duizend maagden voor,
Zij volgden uw Godvruchtig spoor
En zijn met roem gevallen!
Gevallen! - neen, met nieuwen glans
| |
[pagina 134]
| |
Herleven ze aan den tempeltrans
In Agrippina's wallen.
Gij, reine bruid der Christenkerk,
Gij zijt voor ons een wonderwerk;
Wij kunnen niet beseffen
Hoe gij zoo vroeg de martelkroon
Verkoost; en mannen, kloek en schoon,
Niet tot u op woudt heffen.
Maar hoe zou dan de sterveling
Opstijgen tot dien hoogen kring,
Waarin de heil'gen zweven?
Neen, Ursula, wij zijn te zwak,
Te zwaar drukt ons het zondenpak,
Om zoo als gij te leven. -
Wanneer de wijngod nederstrijkt,
De Sirius ons oog ontwijkt,
Dan wordt door duizend tongen,
O heilige Ursula, uw lof,
Op aard en in het Hemelhof,
Plegtstatiglijk gezongen:
| |
[pagina 135]
| |
‘O Hemelbruid, o zuivre bron,
O starrengloed, o heldre zon!’
Zoo klinken dan de toonen!
‘Wij volgen uwe kuischheid na,
Als Grata en Clementia;’Ga naar voetnoot(1)
Zoo zweeren duizend schoonen. -
Gij, kroon van 't maagdelijk geslacht,
Zoo lang de Sirius den nacht
Verlicht door zijne stralen;
Zoo lang de reine maagd, vol glans,
Verrijzen zal aan 's hemelstrans,
Blijft gij in luister pralen.
En wordt de starrengloed verdoofd,
De zon van haren glans beroofd, -
Uw naam zal eeuwig leven;
En boven tijd en lotgeval,
Bij 't ruischende bazuingeschal,
Op eng'len tongen zweven.
C. DE KONING, L.Z.
haarlem, 1825. |