| |
| |
| |
Hoofdstuk I. - De Kamers.
Art. 32. - De leden van beide Kamers vertegenwoordigen de Natie, en niet enkel de provincie of het onderdeel van een provincie, waardoor zij werden benoemd.
Z. art. 46.
Art. 33. - De vergaderingen van de Kamers zijn openbaar.
Elke Kamer vergadert evenwel met gesloten deuren, op vordering van de voorzitter of van tien leden.
Zij beslist daarna, bij volstrekte meerderheid, of de vergadering in het openbaar moet worden hervat tot behandeling van hetzelfde onderwerp.
Art. 34. - Elke Kamer onderzoekt de geloofsbrieven van haar leden en beslist de geschillen, welke hieromtrent oprijzen.
Het onderzoek der geloofsbrieven heeft plaats op de wijze bepaald door artt. 2 tot 4 van het reglement van de Kamer en van de Senaat.
Na het onderzoek der geloofsbrieven, wordt de eed afgelegd, Decr. 20 juli 1831, art. 1. Nederlandse tekst: Kon. besl. 18 september 1894; Duitse tekst: Kon. besl. 17 juli 1926.
Art. 35. - Men kan niet tegelijk lid van beide Kamers zijn.
Art. 36. - [Het lid van een van beide Kamers, dat door de regering benoemd wordt tot een ander bezoldigd ambt dan dat van minister, en dat de benoeming aanneemt, houdt onmiddellijk op zitting te hebben en aanvaardt eerst weder zijn waardigheid na opnieuw te zijn gekozen.]
Gewijzigd 7 september 1893; de tekst van 1831 luidde: ‘Het lid van de een of andere der twee Kamers, door de Regering benoemd tot een bezoldigde bediening welke hij aanvaardt, houdt dadelijk op te zetelen en herneemt slechts zijn bediening ten gevolge ener nieuwe verkiezing.’
Zie hierna wet van 6 augustus 1931 op de onverenigbaarheden en ontzeggingen.
Art. 37. - Bij elke zitting benoemt ieder Kamer haar voorzitter, haar ondervoorzitters en stelt zij haar Bureau samen.
Art. 38. - Elk besluit wordt bij volstrekte meerderheid van stemmen genomen, behoudens hetgeen door de reglementen der Kamers zal worden bepaald ten opzichte van verkiezingen en voordrachten.
| |
| |
Bij staking van stemmen, is het behandelde voorstel verworpen.
Geen van beide Kamers kan een besluit nemen, zo niet de meerderheid van haar leden aanwezig is.
Bijzondere meerderheden worden vereist door de artt. 47, 56bis, 62 en 131. Z. ook artt. 81 en 84.
Art. 39. - De stemmingen geschieden mondeling of door zitten en opstaan; over de wetsontwerpen in hun geheel wordt steeds bij naamafroeping en mondeling gestemd. Verkiezingen en voordrachten van candidaten geschieden bij geheime stemming.
Art. 40. - Elke Kamer heeft het recht van onderzoek.
Zie hierna W. 3 mei 1880 op het parlementair onderzoek.
Art. 41. - Een wetsontwerp kan door een van de Kamers slechts aangenomen worden nadat daarover artikelsgewijs gestemd is.
Art. 42. - De Kamers hebben het recht de artikelen en de amendementen die werden voorgesteld te wijzigen en te splitsen.
Art. 43. - Het is verboden in persoon verzoekschriften bij de Kamers in te dienen.
Z. art. 21.
Ieder Kamer heeft het recht de tot haar gerichte verzoekschriften naar de ministers te verzenden. De ministers zijn verplicht omtrent de inhoud uitleggingen te verstrekken, telkens als de Kamer het vordert.
Art. 44. - Geen lid van een van beide Kamers kan vervolgd of gezocht worden terzake van een in de uitoefening van zijn lidmaatschap geuite mening of uitgebrachte stem.
Art. 45. - Geen lid van een van beide Kamers kan, tijdens de zitting, in strafzaken worden vervolgd of aangehouden dan met de machtiging der Kamer waarvan hij deel uitmaakt, behalve wanneer hij op heterdaad werd betrapt.
Lijfsdwang kan, tijdens de zitting, tegen een lid van een van
| |
| |
beide Kamers niet ten uitvoer gelegd worden dan met dezelfde machtiging.
De hechtenis of de vervolging van een lid van een van beide Kamers wordt tijdens de zitting, en zolang die duurt, geschorst, indien de Kamer het vordert.
Art. 46. - Ieder Kamer bepaalt, in haar reglement, op welke wijze zij van haar bevoegdheden gebruik maakt.
| |
Afdeling I. - De Kamer van Volksvertegenwoordigers.
Art. 47. - [De afgevaardigden voor de Kamer van Volksvertegenwoordigers worden rechtstreeks gekozen door de ingezetenen van volle 21 jaar, die sedert ten minste zes maanden woonachtig zijn in dezelfde gemeente en zich niet bevinden in een der gevallen van uitsluiting bij de wet voorzien.
Elke kiezer heeft slechts recht op één stem.
Door een wet kan, mits dezelfde vereisten, het kiesrecht aan de vrouwen verleend worden. Deze wet moet door ten minste twee derden van de stemmen aangenomen worden.]
Gewijzigd 7 februari 1921; de nieuwe tekst vervangt de tekst van 7 september 1893. De tekst van 1831 luidde: ‘De Kamer van Volksvertegenwoordigers bestaat uit de afgevaardigden rechtstreeks gekozen door de ingezetenen, die de bij de kieswet bepaalde belasting betalen; deze belasting mag niet meer dan 100 gulden rechtstreekse belastingen, noch minder dan 20 gulden bedragen.’
Het stemrecht werd aan de vrouwen verleend door de wet van 27 maart 1948.
Art. 48. - [De samenstelling van de kiescolleges wordt, voor iedere provincie, door de wet geregeld.
De verkiezingen geschieden volgens het stelsel van evenredige vertegenwoordiging, door de wet bepaald.
De stemming is verplichtend en geheim. Zij heeft plaats in de gemeente, behoudens de uitzonderingen door de wet vast te stellen.]
Gewijzigd 15 november 1920; de nieuwe tekst vervangt de tekst van 7 september 1893. De tekst van 1831 luidde: ‘De verkiezingen geschieden bij de provincie-afdelingen en in de plaatsen, door de wet bepaald.’
Art. 49. - De kieswet bepaalt het aantal afgevaardigden naar de bevolking; dat aantal mag de verhouding van één afgevaar- | |
| |
digde voor elke 40,000 inwoners niet overschrijden. Zij bepaalt eveneens de voorwaarden waaraan men moet voldoen om kiezer te zijn, alsmede de gang van de kiesverrichtingen.
Wet van 18 mei 1949 waarbij het aantal der rechtstreeks door het kiezerskorps gekozen leden der Wetgevende Kamers wordt vastgesteld.
Art. 50. - [Om verkiesbaar te zijn moet men:
1o | Belg zijn door geboorte of de grote naturalisatie bekomen hebben; |
2o | Het genot hebben van de burgerlijke en politieke rechten; |
3o | De volle ouderdom van 25 jaren bereikt hebben; |
4o | Woonachtig zijn in België. |
Geen ander vereiste tot verkiesbaarheid kan worden gevorderd.]
Gewijzigd 15 november 1920; de tekst van 1831 luidde: ‘Om verkiesbaar te zijn, moet men: 1o Belg zijn door geboorte of staatsnaturalisatie bekomen hebben; 2o Het genot hebben van zijn burgerlijke en politieke rechten; 3o De volle ouderdom van 25 jaren bereikt hebben; 4o Zijn woonplaats hebben in België. Geen ander vereiste tot verkiesbaarheid kan worden gevorderd.’
Art. 51. - [De leden van de Kamer van Volksvertegenwoordigers worden gekozen voor vier jaren.
De Kamer wordt om de vier jaren vernieuwd.]
Gewijzigd 15 oktober 1921; de tekst van 1831 luidde: ‘De leden van de Kamer van Volksvertegenwoordigers worden gekozen voor vier jaar. Zij worden om de twee jaar bij de helft vernieuwd volgens een bij de kieswet bepaalde rooster. In geval van ontbinding wordt de Kamer geheel vernieuwd.’
Art. 52. - [Elk lid van de Kamer van Volksvertegenwoordigers geniet een jaarlijkse vergoeding van 12,000 frank.
Daarenboven heeft hij recht tot het vrij verkeer op al de verkeerswegen, door de Staat in bedrijf genomen of in concessie gegeven.
Door de wet wordt bepaald van welke vervoermiddelen, buiten bovengemelde wegen, de Volksvertegenwoordigers kosteloos gebruik mogen maken.
Een jaarlijkse vergoeding, aan te rekenen op de dotatie bestemd tot bestrijding der uitgaven van de Kamer van Volksvertegenwoordigers, kan aan de voorzitter dezer vergadering worden verleend.
De Kamer bepaalt welke afhoudingen van de vergoeding mogen
| |
| |
gedaan worden tot bijdrage in de lijfrente- of pensioenkassen, welke zij nuttig acht tot stand te brengen.]
Gewijzigd 15 november 1920; de nieuwe tekst vervangt de tekst van 7 september 1893. De tekst van 1831 luidde: ‘Elk lid van de Kamer van Volksvertegenwoordigers geniet een maandelijkse vergoeding van 200 gulden gedurende het gehele zittingsjaar. Zij, die de stad bewonen, waar de vergaderingen gehouden worden, genieten geen vergoeding.’
| |
Afdeling II. - De Senaat.
Art. 53. - [De Senaat is samengesteld:
1o | Uit leden, naar de bevolking van elke provincie gekozen overeenkomstig artikel 47. De bepalingen van artikel 48 zijn van toepassing op de verkiezing dezer senatoren;
Z. noot sub artt. 47 en 48.
|
2o | Uit leden, door de provinciale raden gekozen naar verhouding van één senator voor elke 200,000 inwoners. Elk hoger getal van ten minste 125,000 inwoners geeft recht op een senator meer. Elke provinciale raad benoemt echter ten minste drie senatoren; |
3o | Uit leden gekozen door de Senaat ten bedrage van de helft van het getal senatoren die door de provinciale raden worden gekozen. Is dit getal een oneven getal, dan wordt het met een eenheid vermeerderd. |
Die leden worden benoemd door de senatoren, die bij toepassing van de nrs 1o en 2o van dit artikel zijn gekozen.
De verkiezing der senatoren gekozen bij toepassing van de nrs 2o en 3o geschiedt volgens het stelsel van evenredige vertegenwoordiging, door de wet bepaald.]
Gewijzigd 15 oktober 1921; de nieuwe tekst vervangt de tekst van 7 september 1893. De tekst van 1831 luidde: ‘De leden van de Senaat worden gekozen, naar de bevolking van elke provincie, door de ingezetenen, die de leden van de Kamer van Volksvertegenwoordigers kiezen.’
Art. 54. - [Het getal van de senatoren die rechtstreeks door het kiezerskorps worden gekozen, is gelijk aan de helft van het getal van de leden van de Kamer van Volksvertegenwoordigers.]
Gewijzigd 7 september 1893; de tekst van 1831 luidde: ‘De Senaat bestaat uit een getal leden gelijk aan de helft der afgevaardigden van de andere Kamer.’
Zie ook wet van 18 mei 1949 waarbij het aantal der rechtstreeks door het kiezerskorps gekozen leden der Wetgevende Kamers vastgesteld wordt.
| |
| |
Art. 55. - [De senatoren worden gekozen voor vier jaren. De Senaat wordt om de vier jaren geheel vernieuwd.]
Gewijzigd 15 oktober 1921; de tekst van 1831 luidde: ‘De senatoren worden gekozen voor acht jaren; zij worden om de vier jaren bij de helft vernieuwd volgens een bij de kieswet bepaalde rooster.
‘In geval van ontbinding, wordt de Senaat geheel vernieuwd.’
Art. 56. - [Om tot senator gekozen te worden, moet men:
1o | Belg zijn door geboorte of de grote naturalisatie bekomen hebben; |
2o | Het genot hebben van de burgerlijke en politieke rechten; |
3o | Zijn woonplaats hebben in België; |
4o | Ten minste 40 jaar oud zijn.] |
Gewijzigd 15 oktober 1921; de nieuwe tekst vervangt de tekst van 7 september 1893. De tekst van 1831 luidde: ‘Om senator te kunnen gekozen worden en senator te blijven, moet men: 1o Belg zijn door geboorte of de staatsnaturalisatie bekomen hebben; 2o zijn politieke en burgerlijke rechten genieten; 3o Zijn woonplaats hebben in België; 4o Ten minste 40 jaar oud zijn; 5o Ten minste 1,000 gulden rechtstreekse belastingen, met inbegrip van het patentrecht, betalen in België. In de provinciën, waar de lijst der ingezetenen, die 1,000 gulden rechtstreekse belastingen betalen, niet de verhouding 1 op 6,000 inwoners bereikt, wordt zij aangevuld door de hoogst aangeslagenen in de provincie, totdat die verhouding van 1 op 6,000 bereikt zij.’
Art. 56bis. - [Om tot senator te kunnen gekozen worden bij toepassing van nr 1o van artikel 53, moet men bovendien behoren tot een der volgende categorieën:
1o | De ministers, gewezen ministers en ministers van Staat; |
2o | De leden en gewezen leden van de Kamer van Volksvertegenwoordigers en van de Senaat; |
3o | De houders van een einddiploma, uitgereikt door een der inrichtingen van hoger onderwijs, waarvan de wet de lijst vaststelt; |
4o | De gewezen opperofficieren van het leger en van de marine; |
5o | De titelvoerende leden en gewezen titelvoerende leden der handelsrechtbanken, die ten minste tweemaal met een mandaat werden belast; |
6o | Zij die, gedurende ten minste tien jaar, het ambt hebben bekleed van bedienaar van een der erediensten, waarvan de leden een jaarwedde trekken ten laste van de Staat; |
7o | De werkende leden en de gewezen werkende leden van een der koninklijke academiën en de leraars en gewezen leraars van
|
| |
| |
| een der inrichtingen van hoger onderwijs, waarvan de wet de lijst vaststelt;
Zie wet van 22 oktober 1921 tot vaststelling van de lijst der inrichtingen van hoger onderwijs, bedoeld in de nrs 3o en 7o.
|
8o | De gewezen provinciale gouverneurs; de leden en gewezen leden van de bestendige deputatiën; de gewezen arrondissementscommissarissen; |
9o | De leden en gewezen leden van de provinciale raden, die ten minste tweemaal met een mandaat werden belast; |
10o | De burgemeesters en gewezen burgemeesters, schepenen en gewezen schepenen van gemeenten-arrondissementshoofdplaatsen en van gemeenten met meer dan 4,000 inwoners; |
11o | De gewezen gouverneurs-generaal en ondergouverneurs-generaal van Belgisch-Congo, de leden en gewezen leden van de Koloniale Raad; |
12o | De gewezen bestuurders-generaal, de gewezen bestuurders en de gewezen inspecteurs-generaal bij de onderscheidene ministeriën; |
13o | De eigenaars en vruchtgebruikers van onroerende goederen gelegen in België, waarvan het kadastraal inkomen ten minste 12,000 frank bedraagt; de belastingplichtigen, die elk jaar ten minste 3,000 frank als rechtstreekse belastingen betalen aan de Schatkist; |
14o | Zij die, als beheerder-afgevaardigde, bestuurder of in een soortgelijke hoedanigheid, gedurende vijf jaar aan 't hoofd gesteld werden van het dagelijks beheer ener Belgische handelsvennootschap op aandelen, waarvan het kapitaal werd volgestort ten bedrage van ten minste één millioen frank; |
15o | De hoofden van nijverheidsbedrijven, waarbij ten minste 100 werklieden bestendig arbeiden, en van landbouwbedrijven van ten minste 50 hectaren; |
16o | Zij die, als bestuurder-zaakvoerder of in een soortgelijke hoedanigheid, gedurende drie jaar aan 't hoofd gesteld werden van het dagelijks beheer ener Belgische samenwerkende maatschappij met ten minste 500 leden sedert vijf jaar; |
17o | Zij die, als werkende leden, gedurende vijf jaar het ambt hebben vervuld van voorzitter of secretaris van een mutualiteit of van een bond van mutualiteiten met ten minste 1,000 leden sedert vijf jaar; |
| |
| |
18o | Zij die, als werkende leden, gedurende vijf jaar het ambt hebben vervuld van voorzitter of secretaris ener beroeps-, nijverheids- of landbouwvereniging met ten minste 500 leden sedert vijf jaar; |
19o | Zij die, gedurende vijf jaar, het ambt hebben vervuld van voorzitter ener handels- of nijverheidskamer met ten minste 300 leden sedert vijf jaar; |
20o | De leden van de nijverheids- en arbeidsraden van de provinciale landbouwcommissiën, van de werkrechtersraden, die ten minste tweemaal met een mandaat werden belast; |
21o | De gekozen leden van een der raadgevende raden ingesteld bij de ministeriële departementen. |
Nieuwe categorieën van verkiesbaren kunnen door een wet ingevoerd worden; deze wet moet door ten minste twee derden van de stemmen aangenomen worden.]
Gewijzigd 15 oktober 1921; de tekst, aan de Grondwet toegevoegd op 7 september 1893, luidde: ‘De senatoren, door de provinciale raden gekozen, zijn ontslagen van alle voorwaarde van cijns; zij mogen niet behoren tot de vergadering die ze kiest, noch er deel van uitgemaakt hebben tijdens het jaar der verkiezing of gedurende de twee vorige jaren.’
Art. 56ter. - [De senatoren door de provinciale raden gekozen, mogen niet deel uitmaken van de vergadering die hen kiest, noch daarvan deel uitgemaakt hebben gedurende het jaar der verkiezing of gedurende de twee vorige jaren.]
Nieuw artikel (15 oktober 1921).
Art. 56quater. - [Bij ontbinding van de Senaat, kan de Koning de provinciale raden ontbinden.
Het besluit tot ontbinding roept de provinciale kiezers binnen veertig dagen en de provinciale raden binnen twee maanden bijeen.]
Nieuw artikel (15 oktober 1921).
Art. 57. - [De senatoren genieten geen jaarwedde.
Zij hebben echter recht op schadeloosstelling voor hun onkosten; deze schadeloosstelling bedraagt vier duizend frank per jaar.
Daarenboven hebben zij recht tot het vrij verkeer op al de verkeerswegen, door de Staat in bedrijf genomen of in concessie gegeven.
| |
| |
Door de wet wordt bepaald van welke vervoermiddelen, buiten bovengemelde wegen, zij kosteloos gebruik mogen maken.]
Gewijzigd 15 oktober 1921; de tekst van 1831 luidde: ‘De senatoren ontvangen noch jaarwedde noch vergoeding.’
Art. 58. - [De zonen van de Koning of, bij ontstentenis dezer, de Belgische prinsen van de tot de kroon gerechtigde tak van het koninklijk stamhuis, zijn van rechtswege senator op de leeftijd van 18 jaar. Zij zijn eerst stemgerechtigd op de leeftijd van 25 jaar.]
Gewijzigd 7 september 1893; de tekst van 1831 luidde: ‘Op de leeftijd van 18 jaar is de vermoedelijke erfgenaam van den Koning van rechtswege senator. Hij is slechts stemgerechtigd op de leeftijd van 25 jaar.’
Art. 59. - Elke vergadering van de Senaat, die zou gehouden worden buiten het tijdperk der zitting van de Kamer van Volksvertegenwoordigers, is van rechtswege nietig.
|
|