Het Belfort. Jaargang 14
(1899)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 320]
| |
Inleiding.
Koor.
Het uur is daar. De feestzon gloort:
Rijs op, en prijk met hoogtijdssier,
O Geel, van God gezegend oord!
Laat vaandel waaien en banter!
Dat klokkenklank. kanongebrom,
Klaroengeschal verkonde alom
Het eeuwfeest uwer Patrones,
Sint Dimphna. Maagd en Martlares!
| |
I.
| |
[pagina 321]
| |
Leefde Dimphna, de koningsdochter,
Zuivere engel en vrome heldinne.
Koor.
Blanke lelie onder de doornen,
Bloei in het wufte koningshof!
Heil de bloeme der uitverkoornen;
Heil aan Dimphna, heil en lof!
Zangstukje.
De lelie bloeide;
De satan loeide,
Het hart vervuld van razernij.
Hij zwoer: ‘Zij snevc,
Of wel zij leve
Voor mij, voor mij!’
Koor.
O God. sta bij!
Verhaal
De koningin is dood.
Eene andere
Vervange haar aan 's konings zij...
Daar snelt de satan toe en jubelt:
‘Thans is ze aan mij!’
En in des vorsten borst ontsteekt hij
En voedt hij 't vuur van geile min,
En fluistert aan het oor des vorsten:
‘Uw dochter weze koningin!’
Koor.
Vlucht, vlucht, o maagd!
De satan belaagt
Uw deugd, uw ziel, uw leven.
Ter zee! ter zee!
Naar veilige reê
Gericht den steven!
| |
[pagina 322]
| |
Zangstukje.
Er staat een kapelleken, naast de baan,
Te Zammel, nabij een putje:
Hier heeft vóór dertien eeuwen gestaan
Sint Dimphna's armelijk hutje.
Hier leefde zij vroom voor het oog van God
En onder der engelen hoede...
Koor.
O zalig lot!
Gezang.
De hemel juichte; maar 't helsche rot
Ontstak in razender woede.
Koor.
O God, o God,
Bescherm de goede!
Verhaal.
Eilaas! de koning naakt.
Eilaas! zijn boezem blaakt
Van drift en woede tevens.
Zijn zwaard daalt neder bliksemsnel...
Maar pal staat Dimphna's metgezel,
Die Gode 't offer biedt zijns levens,
En pal staat, naast zijn lijk, de maagd,
Het oog ten hemel, onversaagd,
Haar krachten puttende uit haar beden:
Geen dreigen treft, geen vleien baat...
Daar brult van woede de onverlaat,
Daar bliksemt voor de tweede maal
Zijn moordend staal...
En Dimphna sneeft - neen! Dimphna leeft in 't Eden.
KoorGa naar voetnoot(1).
Almachtige, U alleen zij glorie zonder palen,
Op aarde en onder aarde en in den hemel saam!
Dat de afgrond siddre voor de stralen
Van uwen glorievollen naam!
| |
[pagina 323]
| |
't Aanroepen van dien naam, was Dimphna's hechtste wapen;
Het was haar zegepraal op 't woedend helgedrocht,
Wijl 't om haar maagdelijke slapen
De palmen der martelie wrocht.
Almachtige, U alleen zij glorie zonder palen
Op aarde en onder aarde en in den hemel saam!
Dat de afgrond siddre voor de stralen
Van uwen glorievollen naam!
| |
II.
| |
[pagina 324]
| |
De vrouw.
O Dimphna, Dimphna lief, ik ben
Eene arme vrouw. Mijn echtgenoot -
Eilaas! hij is krankzinnig!.. En
Ik heb voor mijn gezin geen brood
De man.
Ze zeggen, dat ik zinneloos ben..
Wat? zinneloos? neen! maar dood, dood, dood!
Ze roepen thuis om eten... En -
Ha, ha! - waar haalt een doode nog brood?
Koor.
Dimphna, Maagd en Martelaresse,
Bid voor ons!
Dimphna, machtige Patronesse,
Bid voor ons!
Het kind en de vrouw.
Dimphna, ach! verhoor mijn bede!
Schenk aan mijnen vader (gade) weer
't Uitgedoofde licht der rede,
Dimphna, machtig bij den Heer!
De man
Dimphna, ach! verhoor mijn bede!
Schenk hun brood: ik kan 't niet meer!
Dood zijn zal ik dan in vrede,
Dimphna, machtig bij den Heer!
Koor.
Dimphna, Maagd en Martelaresse,
Bid voor ons!
Dimphna, zoete Patronesse,
Bid voor ons!
(Biddende muziek, die plotseling tot eenen zegezang overgaat.) | |
[pagina 325]
| |
De man, de vrouw, het kind.
Genezen, genezen! Dimphna, dank!
U zegenen wij ons leven lang.
Uw feestdag, Dimphna, jaar op jaar,
Zal ons zien knielen voor uw altaar.
Dan volgen wij biddend den kostbaren schat,
Het schrijn, dat uw heilig gebeente bevat.
Genezen, genezen! O Dimphna, dank!
U zegenen wij ons leven lang.
Koor.
Wij knielen neer, o Maagd, voor uw gebeente,
Den kostbren schat, dien gij ons achterliet.
Wij zijn uw Geel, o Dimphna, uw gemeente:
Aanvaard de hulde, die ons hart u biedt.
En geef gehoor aan onze vrome beden:
Bescherm uw volk, behoed zijn dierste pand,
't Aloud geloof, de aloude reine zeden;
Waak over Geel, waak over 't Kempenland!
| |
Slot.
Koor.
Triomf, triomf! De feestzon gloort.
O Geel, van God gezegend oord,
Rijs op, getooid in hoogtijdssier!
Laat vaandel wappren en banier!
Meldt, klokkenklank, klaroengeschal,
Kanongedonder, overal
Het eeuwfeest onzer Patrones,
Sint Dimphna, Maagd en Martlares!
Lied.
O Geel, uw faam klonk door de landen
Van Oost tot West, van Zuid tot Noord.
‘Het Paradijs der zinneloozen’ -
Dat is naam, o dierbaar oord.
Uw kolonie - de grootsche stichting,
Die nergens hare weergâ vond -
Verspreidde, door den loop der eeuwen,
Uw faam geheel het aardrijk rond.
| |
[pagina 326]
| |
Maar, Geel, o Geel! vergeet toch nimmer,
Wien gij dien zegen danken moet;
Vergeet de maagd niet, die uw bodem,
Besproeide met haar maagdlijk bloed!
Aan haar zij dank, aan haar zij glorie,
Aan haar zij, Geel, uw zegelied!
En dat uw nakroost nog herhale:
‘Neen! Geel vergeet zijn Dimphna niet!’
Koor.
O Gerebern, o Dimphna - helden,
Die voor 't geloof uw leven liet -
Ons nakroost zal uw roem vermelden,
Want Geel vergeet zijn martlaars niet.
O klok, dreun op! klaroen, o schal!
Kanon, braak donders wijd en zijd!
De schoonste hulde toch van al
Is 't hart hun dankbaar toegewijd.
O Dimphna, Dimphna, Dimphna!
Heil u, Maagd en Martelares!
Heil u, zoete Patrones!
Heil!
Tongerloo.
S. Daems.
EINDE. |