realisme mededraagt, zijn veel heilzamer en hechter dan die uit de ingebeelde, hoogopgevijzelde tooverwereld der gewone romans. In een boek als de Familie Schrikkel leert men leven; immers de schrijfster heeft ons niet buiten onzen dagelijkschen kring gevoerd, maar zij heeft ons in dezen doen opmerken en overwegen, wat wij enkel hadden gezien zonder het te zien.
Daarbij (en dit is veel in onze sombere eeuw van twijfelzucht en wanhoop), zij leert ons de menschen beminnen: zij wekt medelijden voor de versukkelde deugdzaamheid, maar ontsteekt geenen haat; zelfs hare minst gevleide personaadjes zijn in den grond maar groote kindeien, bij wie erge gebreken zich hebben ontwikkeld, maar die in hun binnenste nog veel goeds bewaren.
Zedelijk is het boek ongetwijfeld. Dit spook van echtbreuk, dat in het begin des werks zijnen kop eens laat zien, is gauw verdwenen: gelukkiglijk! Laten wij aan de Franschen het exploiteeren dier zedelijke ellende!
Realisme staat in veler oogen gelijk met plat- of gemeenheid, ja met onzedelijkheid. Het voorbeeld van Hilda Ram toont ons hoe verre zij het mis hebben, en het is juist omdat wij in de Familie Schrikkel zoo goed het waar verschil leeren vatten tusschen het idealisme en het goede realisme, dat wij er deze kleine studie aan gewijd hebben.
Wij bekennen dat het realisme, daardoor zelfs dat het getrouw de werkelijkheid wil weergeven, meer aan ruw- en naaktheid blootgesteld is: wie ons de vruchten zijner opmerkzaamheid over den handel en wandel der menschen wil meedeelen, vergeet allicht dat hij eene keus moet doen in het ware. Slechts dan nochtans zal zijn werk kunstwerk zijn: eene schilderij en geene lichtprente.
Het zien kan den schrijver niet ontslaan van denken en gevoelen: nooit mag hij ontaarden tot een zielloos machien.
Realisme geeft ook nog gemakkelijk aanleiding tot onzedelijkheid, omdat de alledaagschheden, die het voorstelt, uit hun eigen niet belangwekkend genoeg zijn; daaruit