| |
| |
| |
Is Savonarola de voorlooper van Luther.
I.
Wanneer men het standbeeld van Luther te Worms bezichtigt, ziet men op de linkerzijde van het voetstuk het beeld van Savonarola, den Dominicaner monnik van Florence. De beeldhouwer beschouwde hem eveneens als Jan Hus, de Valdo en Wiclef als een der voorloopers van den vader der ‘hervorming’. Ik herinner mij nog zeer goed, dat Savonarola dezelfde treurige eer genoot in een der schoolboekjes, waaruit wij, op eene neutrale school, de algemeene geschiedenis moesten leeren.
Wanneer ooit de geschiedenis is verkracht, wanneer ooit der waarheid geweld is aangedaan, dan is het hier. Daar mogen schaduwen vallen op het leven van ‘den Profeet van Florence’, daar mogen zaken voorkomen in dat woelig en veelbewogen leven, welke wij liever anders hadden gezien, geen enkele zijner daden geeft den Protestant het recht hem een voorlooper van Luther te noemen. Geheel het leven van Savonarola, zoowel zijn bizonder als openbaar, is lijnrecht in strijd met het leven van den vader van het Protestantisme; zijne leer was de leer der katholieke Kerk en in zijn tragischen dood toonde hij zich meer dan ooit een waar toonbeeld te zijn van deugd; in zijn bloed zijn de vlekken afgewasschen,
| |
| |
welke hem mochten ontsieren, zoodat Paus Benedictus XIV getuigde: ‘hij heeft heilig geleefd en zijn faam van heiligheid, welke hem gedurende zijn leven omringde, is niet met hem ten grave gedaald’.
In eenige artikelen zal ik trachten aan te toonen, hoe weinig overeenkomst er is tusschen Savonarola en Luther.
Luther verliet de wereld, getroffen door den plotselingen dood van zijn vriend. Na een feest met zijne vrienden, bij wijn, cytherspel en lied trad hij in het klooster. 't Was geen daad van rijp beraad, na vurig gebed en diepe overweging genomen; de gewichtige stap was het gevolg van een plotselingen schrik, welke het verstand niet verheldert, niet verlicht, maar veeleer verduistert.
‘Indien Luther Thomas a Kempis had geraadpleegd,’ schrijft Dr. Schaepman, ‘hij had den gang niet gedaan. Die intrede in het klooster was voor Luther de eerste stap naar den afgrond.’
Niet aldus was de intrede van Savonarola in de Orde der Predikheeren, welke hij bizonder liefhad, om zijn eerbied voor den Engel der school, den H. Thomas van Aquine. Na rijp beraad, na vurig gebed ontvluchtte hij de wereld. Hij had strijd moeten voeren en hevigen strijd. ‘Gelooft gij,’ aldus schreef hij aan zijn vader, ‘gelooft gij, dat ik geen hevige droefheid gevoelde, wanneer ik mij van u scheidde? Nooit, van het oogenblik mijner geboorte af, heb ik diepere gemoedssmart ondervonden, dan in het uur, dat ik mijn eigen vader ging verlaten, om aan Jesus Christus het offer mijns lichaams te bieden en mijn wil te leggen in de handen van personen, die ik nooit had gezien. Doch daar ik, aan God denkend, mij herinnerde, hoe Hij zich-zelf tot een dienstknecht heeft willen maken onder ons, aardwormen, had ik geen vermogen meer om niet te luisteren naar Zijne lieflijke stemme; de stem van mijn Heer Jesus Christus, die mij zeide: ‘Komt allen tot mij, gij die belast
| |
| |
en beladen zijt, en Ik zal u verkwikken. Neemt mijn juk op u, en gij zult vrede voor uwe zielen vinden.’ Zoo gij niettemin u over mij beklaagt ter oorzake van mijn heengaan, ik zou bijna zeggen, ontvluchting: weet het dan, u te verlaten, baarde mij zoo grievende smart, dat, zoo ik u mijn hart hadde geopend, het zou gebroken zijn geworden vóór mijn vertrek en mij gedwongen hebben mijn voornemen op te geven. Daarom laat het u niet verwonderen, dat ik gezwegen heb; nochtans heb ik, achter mijne boeken, aan het venster eenig geschrift nagelaten, om u te berichten hetgeen ik deed.
‘Droog dus uwe tranen, waarde vader; verdubbel niet mijne smart en mijne droefenis. Voorzeker, ik heb geen berouw over hetgeen ik gedaan heb; ik zou niet terugkeeren in de wereld, al meende ik grooter te kunnen worden dan Caesar Augustus; maar toch, ik ben vleesch als gij, en mijne zinnen voeren strijd tegen mijne rede. Het vleesch begeert tegen den geest. Daarom moet ik bloedige worstelingen doorstaan, om den Satan te beletten, dat hij mij overwinne, dan vooral, wanneer ik van u hoor spreken. Weldra zullen ze voorbij zijn, die eerste, moeitevolle dagen, en ik hoop dat wij dan vertroost zullen worden, gij en ik, door de genade in deze wereld en door de heerlijkheid in de andere. Nu blijft mij niets meer over dan u te verzoeken, u die een man van karakter zijt, dat gij mijne moeder vertroost. Verleent mij beiden uwen zegen. Immer zal ik vurig bidden voor het heil uwer zielen.’
Waarom dan Savonarola de wereld verliet? In denzelfden brief geeft hij de reden: ‘De beweegreden, die mij doen besluiten tot de omhelzing van den geestelijken staat, zijn deze: de groote ellende der wereld en de boosheid der menschen.’ Dan treedt hij meer in bizonderheden en vervolgt aldus: ‘God heeft mij, toen het Zijner oneindige barmhartigheid behaagde, dien weg gewezen, en ik ben dien inge- | |
| |
slagen, hoezeer ik ook zoo groote genade onwaardig ben.’
Vervolgens troost hij zijn vader: ‘Alzo’, mijn welbeminde vader, wel verre van tranen te storten, moet gij den Heere Jesus danken: want hij heeft u eenen zoon geschonken; Hij heeft u dien behouden tot op twee-en-twintig jarigen leeftijd, en daarmede niet tevreden, heeft Hij zich gewaardigd dien op te nemen onder Zijne ridderlijke kampioenen. Zeg mij, erkent gij het niet als eene bizondere genade, dat een uwer zonen ridder van Jesus Christus mocht worden? Of, gij bemint mij, òf gij bemint mij niet. Gij zult niet zeggen, dat weet ik, dat gij mij niet bemint. Gij bemint mij dus, en daar ik samengesteld ben uit twee deelen, d.i. ziel en lichaam, welk van beiden hebt gij meer lief, het lichaam of de ziel?
‘Gij kunt, niet zeggen het lichaam; gij zoudt mij niet liefhebben, als gij alleen mijn lager deel bemindet. Gij voedt alzoo meer liefde voor de ziel; maar waarom zoudt gij dan niet haar welzijn zoeken? Veeleer moest gij u verblijden en deze zegepraal hoogst feestelijk vieren. Ik weet het wel, dat men het vleesch niet kan verbieden eenige smart te ondervinden; maar men moet die beteugelen door de rede: dat is de plicht van een wijs man, eener grootmoedige ziel.’
Men verhaalt dat Savonarola uit liefde tot vernederingen, verzocht als leekenbroeder te worden aangenomen; doch de oversten hadden spoedig zijne groote geestesgaven bemerkt, en in 1470 volgde hij na zijne professie de klassen der wijsbegeerte.
Hier kunnen wij al dadelijk de vergelijking doorzetten. Luther heeft in het klooster geleden, zijn zielelijden moet vreeselijk geweest zijn. Nimmer vond hij de rust, waarnaar hij verlangde, totdat hij eindelijk het voor hem ondraaglijk geworden juk van zich wierp, huwde met eene afvallige non, het kloosterleven met zijn bijtenden spot, zijn vlijmend sarcasme
| |
| |
belachelijk trachtte te maken en alle religieuzen aanraadde zijn voorbeeld te volgen. Savonarola daarentegen vond het geluk in den kloosterlijken staat.
‘Ik herinner mij, toen ik nog in de wereld was, duizendmaal gezegd te hebben, dat ik nooit monnik zou willen worden; en niettemin heb ik de pij moeten aantrekken, toen zulks Gode behaagde. Ik had allen lust verloren, en weet niet waartoe ik besluiten zou. Als de gedachte opkomt, verdrijft zij den slaap; maar nauwelijks heeft men haar gehoor gegeven, of men leeft in kalme voldoening. Thans nu ik monnik ben, zou ik met niemand van staat willen ruilen.’
Nooit had hij spijt over dezen gewichtigen stap; nooit gevoelde hij bekoring het klooster te verlaten, en op het oogenblik vóór zijn sterven, toen hij zich moest ontdoen van het heilig habijt, mocht hij uitroepen: ‘O heilig kleed, dat ik tot aan dit uur zuiver heb bewaard van elke vlek, vaarwel! Omdat men nu wil; dat ik mij van u scheide, vaarwel!’ Het geluk, dat Savonarola vond in het klooster, kwam enkel voort uit het nauwkeurig onderhouden van de plichten van zijn verheven staat. Vreesde ik niet den lezer te vermoeien, ik zou hier de zeven regelen aanhalen, welke hij zich-zelf voorschreef, en die ons eene duidelijke gedachte geven, hoe hoog Savonarola het religieuze leven opvatte. In die regelen, welke de pen van een heilige waardig zijn, en welke de wegwijzers zijn tot de hoogste volmaaktheid, teekende hij zich-zelf. Op zijn persoonlijk leven viel nimmer een enkele vlek. Dit getuigen al zijne geschiedschrijvers, zelfs zijne hevigste vijanden.
Wanneer hij in de gevangenis zat, wisten de kloosterlingen van St-Marco zich niet beter bij Paus Alexander VI te verontschuldigen, dan dat het zuiver en onbesmet leven en de godsvrucht van hun Prior hen in dwaling hadden gebracht.
De heiligheid van zijn leven wordt ten volle er- | |
| |
kend door de volgende heiligen en gelukzaligen: Philippus Nerius, Catharina de Ricci, Barthélemy, Catharina de Raconigi, Columba de Rieti, Franciscus de Paula, Sebastianus de Brescia.
Die hooge eer is Savonarola gegeven door Pausen, als Paulus III, Benedictus XIII, Clemens VIII, en het volk bewees hem meermalen een eerbied, welke men slechts aan heiligen bewijst.
Voorwaar, vreemde voorlooper van Luther, die de verdiensten der goede werken loochende en enkel de zaligheid zag in het geloof, het geloof alleen; wiens geheele leer berust in het zoo verschrikkelijke: zondig krachtig, maar geloof nog krachtiger. Ockerse, een predikant van Wyk-by-Duurstede, schreef in 1790: ‘Maarten Luther, een man vrij geleerd voor zijn tijd, eerzuchtig, heethoofdig van aard, en wellicht niet ongenegen, om den echt met de Kerk te verbreken, teneinde die met de hand van Catharina Boria, destijds een non, naderhand zijne vrouw, te verwisselen....’
Beschouwde Luther Savonarola als zijn voorlooper, dan heeft hij hem al heel slecht nagevolgd.
In den beginne werd de dominicaner monnik naar de verschillende steden van Lombardije gezonden, om er te onderwijzen of te prediken. In 1482 bevond hij zich te Ferrara, zijn geboortestad, doch tijdens de belegering der Venetianen vertrok hij naar Florence.
Florence, met een volk, vatbaar voor geestdrift, voor ontmoediging en weer voor heldenmoed, een volk dat men kan roeren en besturen door het machtig woord, Florence moest het strijdperk van Savonarola zijn.
Het klooster der Dominicanen had aldaar reeds een roemvol verleden. Niet enkel heiligen, als Antoninus, later aartsbisschop der stad, hadden de heilige gewelven gevuld met den zoeten geur hunner verhevene deugden, onder de pij dezer nederige monniken klopte meermalen het hart eens kunstenaars.
| |
| |
Fra Angelico had met zijn machtig penseel de muren van het klooster doen leven; overal, tot in de cellen, spraken de prachtige fresco's van den lijdenden of verheerlijkten Christus, en de geest van dien engelachtigen kunstenaar leefde voort onder de broeders. Baccio del Porta, als monnik Fra Bartolomeo, nam met Andrea del Sarto den eersten rang in onder de Florentijnsche meesters. Luca en Paulo Della Robbia hadden wel aardsche glorie vaarwel gezegd, maar 't was of zij in de eenzaamheid des kloosters beter de idealen aanschouwden, naar welke zij hunnen beelden in marmer het leven gaven.
Spoedig ontving dit klooster eene nog grootere vermaardheid door den beroemden prediker Savonarola.
Van ‘82 tot 86’ nam hij aldaar met nauwgezetten ijver het ambt van novicen-meester waar, vertrok voor eenige jaren naar Lambardije, doch keerde alsdan voorgoed naar zijn geliefd Florence terug. Spoedig werd hij om de heiligheid van zijn leven tot prior verkozen, en nu had hij slechts één verlangen: het klooster te maken tot eene ware leerschool van de hoogste volmaaktheid. ‘Wij hebben,’ schrijft hij aan de Prioresse van het klooster te Pisa, geen andere levenswijze, noch in het drinken, noch in het eten, noch voor eenige andere vormen, dan die onzer orde en onzer instellingen; doch wáar is het, dat wij eenige overtolligheden hebben opgeheven, die strijdig waren met de leer onzer vaderen. Alzoo hebben wij besloten, zeer eenvoudige kloosters te bouwen, ons te kleeden in grove stoffen, oude en verstelde kleederen te dragen, matig te zijn in eten en drinken; in navolging der heiligen, arme cellen te bewoner, zonder eenige weelde; het stilwijgen in acht te nemen en te leven in beschouwing en afzondering.’
Ook bepaalde hij, dat de bedden moesten bestaan uit een stroozak met een enkel laken gedekt; dat
| |
| |
de boeken met afbeeldingen en rijke versieringen, waarmede men ze overlaadde, zouden worden afgeschaft; eindelijk, opdat de broederen zich niet zouden hechten aan aardsche goederen, deed hij hen dikwijls van kleederen, boeken en cel verwisselen.
Ondertusschen predikte hij zelf door zijn voorbeeld. Hij legde den anderen geen lasten op, of hij droeg ze zelf met moed en blijdschap. Gelijk al de andere bestond zijne cel uit twee kleine vertrekjes. Van geheel de gemeenschap was hij het eenvoudigst gekleed. Hij had een vasten regel gemaakt, schrijft Perrens, voor het gebruik van zijn tijd en niets was noodwendiger ter oorzake van zijne veelvuldige bezigheden. Hij vergenoegde zich met vier uren slaap; het overige van den dag wijdde hij aan het bestuur der Gemeenschap, aan de briefwisseling, die zijn faam van wijsheid en heiligheid hem noodzaakte te onderhouden met de aanzienlijkste personen, welke hem raad vroegen, en eindelijk aan de studie, aan het gebed, aan de meditatie, aan de voorbereiding zijner predicatiën. Legde hij anderen vernederende bezigheden op, om hunnen ootmoed te versterken, zelf koos hij die, welke het meest der menschelijke natuur tegenstaan. Zijne enkele vrije oogenblikken bezigde hij tot het bizon ler onderhoud met de jongste religieuzen en de novicen, die hij zeer lief had en wier licht ontvlambare gemoederen openstonden voor zijne minzame raadgevingen. 't Is waarlijk schoon de beschrijving van zulk eene uitspanning te lezen, zooals dit gedaan is door pater Burlamacchi. Menig lezer zal glimlachen bij zooveel eenvoud, doch men vergete niet, dat die kinderlijke eenvoud de gave der heiligen is. Te meer zal ons dit tafereel verwonderen, wanneer wij weten, dat Savonarola drie leerstoelen stichtte, waar onderricht werd gegeven in de H. Schrift, de Moraal-theologie, de Canones, het leerstelsel en de Controverse; dat hij eene school oprichtte in de Oostersche talen, waarin Grieksch,
| |
| |
Hebreeuwsch, Turksch, Moorsch en Chaldeeuwsch werd onderwezen. Dezelfde man, dien wij kind zullen zien worden met de kinderen, boeide zeven jaar lang geheel eene stad aan zijne lippen, hervormde Florence door zijn machtig woord, was de raadsman van koningen en vorsten, trok de blikken van geheel Europa tot zich. Waarlijk, het weder kind worden, zooals Christus dit verlangde, zien wij ten volle in Savonarola bewaarheid.
Nergens komt het verschil van Savonarola met Luther meer uit dan in hunne levenswijze als kloosterling. Terwijl Luther door eigen schuld in het klooster niets vond dan zielsangst en zielesmart, vloeide het hart van Savonarola over van kinderlijke blijdschap en vreugde. Beschouwen wij een oogenblik het tafereel, dat Pater Burlamacchi ons schildert van eene uitspanning in San-Marco.
‘De monniken begaven zich naar eene afgezonderde en eenzame plaats; na aldaar het heilig officie te hebben gezegd, spraken zij met elkander over God. Na het middagmaal namen zij een oogenblik rust: daarna vereenigden zij zich blijde om den Pater, die hun eenig gedeelte der Goddelijke geschriften uitlegde; vervolgens deden zij eene kleine wandeling. Na die wandeling zetten zij zich neer onder de lommer. Alsdan stelde de Pater weder eene schoone plaats uit de H. Schrift aan hunne overweging voor, en ondervroeg voornamelijk de novicen; hij liet hen een godvruchtig lied zingen ter eere onzes Heeren, of liet hen een of ander schoon punt verhalen uit het leven der heiligen, waarvan hij dan, als van zijn tekst, uitging, om hun wijze lessen mede te deelen. Bij wijlen noodigde hij hen tot eenen rondedans met begeleiding der stem, waarna men zich weder op weg begaf. Weldra opnieuw rustend, verzocht Girolamo (Savonarola) elken broeder hem een vers uit de schriftuur te verklaren naar ieders bizonder inzicht... Eens gingen zij een vijgeboom
| |
| |
voorbij. De Pater plukte kleine takken af, die aan den voet van den boom uitgroeiden. Dan behendig de pit er uithalende, maakte hij daarvan volmaakt gevormde witte duifjes en gaf er eene aan elk zijner tochtgenooten, waarover zij zeer verblijd waren. Hij verzocht hen daarop de hoedanigheid der duiven aan te wijzen, en na hen het woord nemende, legde hij hun die uit in den geestelijken zin, tot groote voldoening van allen...
Dikwijls, in den avondstond, zongen zij psalmen en lofzangen met bizondere innige godvruchtigheid; zij deden een novice komen, die het kind Jesus moest voorstellen, en gingen in een kring om hem heen zitten. Iedereen gaf hem zijn harte over en vroeg hem eene gunst voor zich zelf of anderen: bijvoorbeeld dat deze of gene jongeling uit de wereld in het klooster mocht komen. Somwijlen kozen zij onder de aanwezingen eenen afgezant, en deden als zonden zij dien tot God, om van Hem eenige genade te erlangen; meermalen omringden zij het beeld der zoete Moedermaagd, die zij in kinderlijken eenvoud hunne moeder noemden. Zij verhieven haren lof en brachten haar dank. Van tijd tot tijd welden er uitroepingen van liefde uit hunne ziel, als: mijn Jesus! Jesus, Heer der Heeren! O schoone Maagd! O Maagd, Moeder Gods! Maagd vol barmhartigheid! en ieder in het rond bracht zijne hulde. Zoo gebruikten zij den tijd, en maakten hunne ontspanningen nuttig zoowel voor het lichaam als de ziel.
Eens bevond de Prior, met een groot aantal zijner kloosterbroederen, zich in San Dominico te Fiesole; men had zoo pas eenige godvruchtige liederen gezongen, tot ontspanning na den avondmaaltijd. - “Welbeminde kinderen,” sprak hij, “om ons bezig te houden, doe elk uwer mij twee vragen, de eene betrekkelijk het paradijs, de andere over de hel.” De verscheidenheid en het fijne der opgeworpen vragen, zoowel als de treffende antwoorden en geleerde oplossingen van den Pater, gaven eene verwon- | |
| |
derlijke genoeglijkheid aan dezen avond. Het was verrukkelijk zulke schoone gedachten te hooren uiten; men zou gezegd hebben, dat het Paradijs op aarde was neergedaald, en dat men zich bevond in het gezelschap van Engelen, met een menschenlichaam bekleed.’
Zoo, schrijft zijn levensbeschrijver Perrens, was Savonarola in het midden zijner broederen en zóó was de tucht, welke hij op zachte wijze had ingevoerd en doen liefhebben.
Het klooster van San-Marco werd spoedig een zeldzaam model van heiligheid. De zonen der aanzienlijkste geslachten stroomden toe, om zich onder Savonarola's leiding te stellen, en binnen korten tijd was het getal religieuzen van 70 tot 250 toegenomen. Niet enkel San-Marco, maar een groot aantal andere kloosters omhelsden de hervorming van Savonarola. Het eerste van allen was dat van San Dominico te Fiesole. Dit voorbeeld werd gevolgd door San Dominico di Prato, Sancta Maria della Rocca, San Romano te Lucca, San Spirito te Siena.
Ook vele vrouwenkloosters verkozen onder Savonarola te staan en hem tot geestelijken leidsman te hebben: onder anderen dat van San Niccolo te Lucca, Santa Lucia en Santa Cattarina te Siena.
Die zucht naar hervorming strekte zich zelfs tot de kloosters van andere orden uit. Zoo vroegen de Camuldulen van het klooster te Florence als gunst het habijt te mogen ontvangen van den H. Dominicus, om aldus te leven onder leiding van Savonarola.
Hier rijst onwillekeurig de vraag: waar zijn de kloosters, welke Luther heeft hervormd? Heeft hij er ooit een enkel middel voor aangewend? Het kloosterleven viel hem te zwaar, daarom verbrak hij zijne geloften, en gaf eenieder den raad zijn voorbeeld te volgen. Zoo men de handelwijze van Luther goedkeurt, mag men Savonarola nimmer zijn voorlooper noemen.
(Wordt vervolgd)
Fr. Bernardinus Mets.
|
|