Het Belfort. Jaargang 14
(1899)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 105]
| |||||||||||
Ultima thule.Telle est, nous le croyons, la vraie explication de la plus fameuse énigme que renferme la géographie ancienne. De bespreking van dit in schijn nietig onderwerp zal misschien meer dan een weetgierigen lezer bevredigen. Hoevelen zijn er niet die het heimelijk woordeken Thule in hunne lezingen hebben ontmoet, zonder het goed weten t'huis te brengen? Althans dat was mijn wedervaren in eene afgewisselde avondlectuur. Doch toen het tooverwoord beurtelings te voorschijn gekomen was bij Virgilius en Tacitus, bij Goethe en Walter Scott, bij den Franschen Fontenelle en den Luikschen Godefroid Kurth, moest het er aan met oorsprong en verwantschap, wat moeite het ook zoude kosten. Handboeken van aardrijkskunde en algemeene geschiedenis werden vruchteloos geraadpleegd; Vlaamsche, Fransche, Latijnsche en Grieksche woordenboeken vergeefs opengeslagen, toen eindelijk de oude Pitiscus den sluier eenigszins oplichtte. - In het Lexicon Latino-Belgicum, accurante Samuele Pitisco (Amsterdam, 1737), kan men inderdaad lezen: ‘Thule. Virg. G. I, 29. Island. Een eyland in de Noorder-Zee.’ 't Is weinig ja, doch nu was het doodeenvoudig, in het eerste boek der Georgica, het overheerlijk apostroof aan Cesar-Augustus na te gaan: | |||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||
Tuque adeò, quem mox quae sint habitura Deorum
Concilia, incertum est; urbisne invisere, Caesar,
Perrarumque velis curam; et te maximus orbis
Auctorem frugum, tempestatumque potentens
Accipia, cingens maternâ tempora myrto:
An Deus immensis venias maris ac tua nautae
Numina sola colant: tibi serviat ultima Thule....
‘En gij bijzonder, o Cesar, die 't nog onbewust zijt wat de raad der Goden over u beslissen zal: zult gij over steden en landouwen regeeren; ofwel een zorgvolle vader voor de vruchten der aarde zijn; ofwel met kloeke bootsgezellen de baren der zee doorklieven tot in 't zicht van het uiterste Thule...Ga naar voetnoot(1)’ Een oudbakken uitgave van Virgilii Maronis opera (Bruxellis, 1778), geeft van het woordje Thule deze wijze uitlegging: ‘Het uiterste punt der aarde van de Ouden gekend en het verst in 't noordwesten gelegen. Ortelius denkt dat het eene landstreek is van Noorwegen, door de bewoners Tilemark geheeten. Camdenus (William Cambden) vindt het in de Shetland-eilanden van den Caledonischen Oceaan, onder 't gebied van den koning der Denen, en door de zeelieden Thylenfel genaamd. Anderen wijzen op IJsland, het verste noordendeel van het Deensche rijk, alwaar een vuurspuwende berg bestaat, altoos met sneeuw bedekt.’ Ziedaar ondertusschen het raadselachtig Thule gelegen in IJsland, in Shetland, in Noorwegen, of, zoo wij haast zullen zien, in Ierland of in Denemarken. De vorst der geschiedschrijvers, Tacitus, maakt ons niet wijzer met deze enkele woorden in Agricola: ‘Wij ontwaarden ook Thule dat de ruwheid der luchtstreek tot dan toe onder eeuwigdurende sneeuw verborgen hieldGa naar voetnoot(2).’ | |||||||||||
[pagina 107]
| |||||||||||
De geleerde Fontenelle (1657-1737), eigen neef van P. Corneille, zegt spottenderwijze in zijne Histoire des oracles: ‘Thulis fut un roi d'Egypte, dont l'empire s'étendait jusqu'à l'océan. C'est lui, à ce qu'on dit, qui donna le nom de Thulé à l'île qu'on appelle présentement Islande. Comme son empire allait apparemment jusque-là, il était d'une belle étendue.’ Godefroid Kurt, in Les origines de la civilisation moderne, vindt wel degelijk Thule in Ierland, zooals blijkt uit deze woorden: ‘L'autorité de Rome n'avait d'autres limites que celles du monde connu, puisqu'elle était bornée seulement par les sables brûlants du Sahara et par les flots qui battaient les rives de Thulé.’ - ‘L'Islande, l'Ultima Thule des poëtes, venait tout entière au devant de Jésus-Christ, et, baptisée par Saint Patrick, allumait, au milieu des solitudes de l'océan, un foyer de civilisation chrétienne qui devait bientôt réchauffer le continent lui-même.’ Wij ontmoetten nog het eeuwig woordeken Thule bij den Franschen novellist Charles Nodier, en bij den Engelschen of Schotlandschen Robertson in zijne Geschiedenis der ontdekking en der verovering van Amerika door de Spanjaards. Deze wijst op ‘IJsland, het Thule der Ouden’; gene opent zijn verhaaltje Trilby in deze bewoordingen: Il n'y a personne parmi vous, mes chers amis, qui n'ait entendu parler des drows de Thulé et des elfs ou lutins familiers de l'Ecosse... Nu ligt Goethe aan de beurt, die in zijn wonderbare Faust de ballade zingt van den Koning van Thule. 't Is echter bij den genialen dichter niet dat wij moeten te rade gaan om aardrijkskundige inlichtingen. Niettemin wordt de vertaling van zijn zang gespaard voor het slot van deze droge, stroeve mededeeling: 't leste moet het beste zijn. De prins der romanschrijvers, Walter Scott, is wijzer om raadplegen. Hij was meer dan een dichter | |||||||||||
[pagina 108]
| |||||||||||
en een verzinner, zijnde onbetwistelijk een der geleerdste geschied- en oudheidkundigen van zijnen tijd. In het roman De Zeeroover (The pirate) staat er: ‘Dees lang, smal en hoekig eiland, gewoonlijk Maitland genoemd, dat is het vasteland der Shetlanden, loopt uit op de Kaap Sumburg, zooals de zeelië heel goed weten die gewoon zijn de onstuimige zee te bevaren die het Thule der Ouden omstroomt.’ - Daar lag inderdaad het noordelijk Uiterste ThuleGa naar voetnoot(1). Ziedaar, verhoop ik, bewezen dat dees zonderling onderwerp noch nietig, noch bespottelijk is: acht roemrijke mannen komen getuigenis te geven. Nogtans niet alle aardrijkskundigen hadden of hebben er vrede meê dat Thule in Shetland te vinden ligt: de bekwaamste, misschien de bevoegste van allen, namelijk Malte-Brun, verdedigde hardnekkig en met zijn gewoon talent een geheel ander stelsel, plaatsende Thule in 't Zuidwesten van Denemarken, in Jutland, zijne eigene geboorte-streek. In deze twee laatste woorden ligt het geheim besloten van des geleerden mans vooringenomenheid. Ziehier in korte trekken zijn leven. Malte-Brun was Deen van oorsprong, met echte naam Malte Koenraad Bruun, geboren te Thisted, in Jutland, ten jare 1775. Om reden van staatkundige bemoeiingen nam hij de wijk naar Zweden in 1796, en ging van 1800 tot zijn sterfjaar 1826, Parijs bewonen, alwaar hij de mede-opsteller bleef van het berucht Journal des débats. Zijn groot en bijzonderste werk: Précis de la géographie universelle, ou description de toutes les parties du monde, verscheen te Parijs in 1810-1829, in 8 deelen, in 8o. | |||||||||||
[pagina 109]
| |||||||||||
Aan het eerste deel, behelzende de geschiedenis der oude aardrijkskennis, ontleen ik passim, hier en daar, de volgende noodzakelijke opklaringen:
Ziehier in welke bewoordingen de beroemde Malte-Brun zijn eigen stelsel verdedigt: ‘In zijne reis ten noord-oosten voortvarend, of, | |||||||||||
[pagina 110]
| |||||||||||
zoo hij meende ten noorden, ontmoette Pytheas na zes reizensdagen boven Albion een deel van de Jutlandsche kust, nu Thy of Thyland genoemd, en Thiuland in Oud-Schandinaafsch. Hij veranderde dien naam in Thule of Thyle... De beschrijving van het natuur- en landgewest is van treffende gelijkenis. Jutland's zavelachtige duinen, het drijfzand dat naar de gril der winden heuvelen opwierp of wegdreef, de moeren met een bedrieglijk zeezand bedekt waarin de onvoorzichtige reiziger verzwond, eindelijk het grauwe, eigenaardige zwerk dat het daglicht doofde, ziedaar wat al wonderheden aan Pytheas deden verklaren dat in Thule's omtrek de aarde, de zee en de lucht tot een enkel element versmolten. De nachten duurden slechts twee of drij uren met lang morgend- en avondschemerlicht; men teelde in 't noorden gierst, in 't zuiden koorn; de honing was er in overvloed, de boschmede van dagelijksch gebruik, en men was gewoon het graangewas te droogen in ruime schuren; heel dat beschrijf van Thule, door Pytheas nagelaten, beantwoordt volkomen aan de westerkust van Jutland.’ Spijt genoeg voor den doorluchtigen Malte-Brun, doch het opgehangen tafereel schijnt heel en al toepasselijk op de Shetlanden. - Althans om gedaan te maken met deze schijnbare nugoe difficiles, kinderachtige moeilijkheden, ontleen ik enkele regelen aan een Fransch Dictionnaire de biographie, d'histoire, de géographie, etc. ‘Thule is de naam door de Ouden gegeven aan de verstafgelegen streek welke zij in 't noorden kenden. Pytheas die er de eerste van gewaagt, heeft niet vastgesteld of het een eiland of een vasteland was; het ligt, volgens hem, op zes dagen zeereizens boven Brittanje; doch ingezien hij dees eiland slecht oriënteerde, wiens westelijk uiteinde (de kaap Cantiüm of Kent), hij als 't noordeinde aanschouwde, kunnen de zes dagen zeevaart hem gevoerd hebben naar | |||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||
Shetland, alwaar de hedendaagsche kritieken het eens zijn om Thule te vestigen (où les critiques modernes s'accordent à placer Thulé). Waarmede genoeg daarover.
Thans blijft er nog de beloofde vertaling mede te deelen van Goethe's ballade De Koning van Thule. Zij is ontleend aan: Faust, een tragedie door J.W. von Goethe, vertaald door L. Vleeschouwer. Brussel, bij C. Muquardt, 1842. De lezer zal zelf oordeelen of de Fransche overzetting, hierachter afgeschreven, nauwkeurig is of niet. | |||||||||||
I.Er was een Koning van Thule
Getrouw tot aan het graf,
Wien stervend zijn geliefde
Eenen gouden beker gaf.
Er ging hem niets daarboven,
Hij leêgt hem bij ieder maal;
Zijne oogen liepen hem over
Bij 't vatten der bokaal.
En als hij kwam te sterven,
Gunde hij en stad en rijk
Aan die het moesten erven,
Den beker niet te gelijk.
Hij zat bij 't koningsmale,
De riddren rondom neêr,
In de hooge vadrenzale,
Ginds op het slot aan 't meer.
Daar stond nu de oude drinker,
Dronk laatsten levensgloed,
En wierp den heiligen beker
Beneden in den vloed.
Hij zag hem storten, drinken
En zinken diep in 't meer.
Zijne oogen sloten, zonken,
Hij dronk geenen druppel meer.
| |||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||
II.Jadis un vieux roi de Thulé,
Fidèle jusques au tombeau
Reçut à la mort de sa belle,
Une coupe d'or ciselé.
La coupe ne le quittait guère,
Dans ses fêtes les plus splendides,
Et lorsqu'il y portait les lèvres
Les larmes coulaient de ses yeux.
A la fin de ses jours, le monarque
Lègue ses domaines à son fils,
Ses villes, son or, son palais,
Excepté la coupe adorée.
Puis à sa table il fait asseoir
Et la cour et ses chevaliers
Dans le vieux château de ses pères,
Baigné par la vermeille mer.
Il sent venir sa dernière heure.
Son bonheur suprême est de boire
Encore une fois dans la coupe,
Puis il la jette dans les flots.
Le vase dans l'eau fiémissante,
Tourne et disparaît à jamais.
Le vieillard frissonne et soupire:
Il ne boira plus. Il est mortGa naar voetnoot(1).
| |||||||||||
III.La chanson du roi de Thulé voorkomende in het opera Faust van Gounod is nog heel wat anders. De vierde en laatste strofe luidt armoedig: ‘Et puis en l'honneur de sa dame,
Il but une dernière fois.
La coupe trembla dans ses doigts,
Et doucement il rendit l'âme.’
| |||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||
IV.Ziehier ten slotte, uit de Bibliotheek voor zangers van De Seyn-Verhougstraete, te Aalst, De Koning van Thule, gedicht van Pol de Mont, getoonzet door Florimond Van Duyse: Een grijze Koning droomde
Op den oever van het meer,
En rond hem wandelden statig
De ridders heên en weêr.
Hij zat op fulken kussens
Op zijn ivoren troon,
En zilveren haren daalden
Onder zijn gouden kroon.
‘Ga, spraak hij, haal mijn beker,
Schenk mij den zoetsten wijn;
Ik wil nog eenmaal drinken
Ter eer der liefste mijn.’
En de oude grijze Koning,
Een traan in ieder oog,
Verhief met magere handen
Den Beker traag omhoog.
En toen hij had gedronken
Daar wierp hij hem in het meer,
En zag hem zinken, zinken
Al dieper en dieper neêr.
Verzwonden was de beker.
Des Konings hoofd zeeg neer.
Hij look met een zucht zijne oogen
En ontsloot ze nimmer meer.
Dr. R. Moroy. |
|