| |
| |
| |
Pleidooi voor den Tendenz-Roman.
Ik heb een vriend dien ik liefheb om zijn schoone inborst en dien ik hoogacht om zijn eigenaardige en toch diepzinnige wijze van denken.
Wilt ge een staaltje van zijn talent?
Gisteren vroeg ik hem welke zegging, welke voordracht hij best geschikt oordeelde om een denkbeeld te doen ingang vinden bij den medemensch, om diens geest in te nemen en de deur van zijn hart in te beuken.
- ‘Het verhaal,’ viel hij in.
- ‘Ik begrijp u niet, leg eens uit.’
- ‘Ge weet dat ik meester ben in de zondagschool. Alle zondagen moeten mijn leerlingen een les van den catechismus kennen. Bij den aanvang der klas onderzoek ik of eenieder den tekst vast in zijn geheugen heeft en daarna steek ik van kant met de verklaring... Hewel, de ondervinding bij dit ‘verklaren’ opgedaan, heeft mij de onwrikbare overtuiging gegeven dat de verhaalvorm oneindig beter is om een gedachte mee te deelen dan om 't even welk andere vorm. Ik ben b.v. aan de vraag: ‘Wat is God beminnen bovenal? - Zoo beminnen dat men liever zoude verlaten alle dingen, ook het leven, dan God met eene zonde te vergrammen.’ Ik tracht het uitgedrukte begrip aan 't verstand mijner kinderen te brengen: ‘God beminnen bovenal, kinderen, dat is God meer beminnen
| |
| |
dan al de rijkdommen en goederen dezer aarde. meer dan alle eer en faam, meer dan alle vermaak en genot, meer dan ons eigen leven. Iemand die God bovenal bemint, sterft liever dan God te vergrammen door het bedrijven eener doodzonde...’ Wat is het uitwerksel van mijn onderwijs? Hier is er een bezig met van zijn zakdoek een muisje te maken, daar knipt er een deugniet van de derde bank op het oor van een knaap der tweede bank, ginds valt er een schelm, schijnbaar zonder opzet, op den vloer, en uit het geheel stijgt er een geroezemoes dat in omgekeerde verhouding is met den intensiteitsgraad der oplettendheid Vruchtbaar onderricht! ... Maar hoor, ik verander van toon; op eenmaal ga ik aldus voort: ‘Er was 'ne keer een kleine jongen gelijk gij; zijn brave ouders waren gestorven en hij moest bij andere menschen gaan werken. Nu, zijn meester deed niet altoos gelijk hij moest doen, en vele menschen zeiden van hem dat hij een schobbejak was... Op zekeren avond zei hij tegen Jan zoo heette die kleine jongen: “Ga, neem een steen en smijt de ruiten uit van boer Andries: die leelijkaard heeft mij vandaag verweten...” - Jan haastte zich niet om heen te gaan en dat bevel te volvoeren en daarom vroeg hem zijn meester: “Waarom gaat ge niet?” - “Het is zonde, antwoordde Jan; iemands ruiten uitgooien is hem beschadigen in zijn tijdelijk goed, en dat heeft O.L.H. verboden.” De booze meester maakte zich kwaad: “Rap, snauwde hij Jan toe, naar bed zonder eten: als ge niet doet wat ik zeg, verdient ge den kost niet, en spoed u, zooniet krijgt ge nog een ranseling op den hoop toe...” - 's Anderdaags als Jan opstond...” Hoor eens hoe stil: geen enkele die nog roert, de muisgeworden zakdoeken zijn verdwenen, de gezichten zijn alle naar mij gericht en wat belangstelling in die oogen!... Van lieverlede hebben de knapen der achterste banken zich opge- | |
| |
richt, en zachtjes, ongemerkt, zijn zij tot
dicht bij mij gekropen om beter te luisteren. Ik ga voort met de geschiedenis van mijn kleinen Jan, en toon aan hoe hij aan tal van andere zondige aanlokkingen weerstand bood, hoe hij liever slagen, berooving en honderd kwellingen te verduren had dan God door éen zonde te vergrammen, en hoe hij eindelijk door een liefdadigen heer, die zijn deugd had leeren kennen, in dienst werd genomen en voortaan een gelukkig, door God gezegend leven leidde. Ik mag u verzekeren dat nooit gevierde redenaar zooveel gespannen aandacht en uitbundigen bijval kreeg van een uitgelezen auditorium, als mijn eenvoudig vertellingje er geniet bij mijn ongeletterd kinderpubliek...’
- ‘Goed, ik neem aan dat kinderen zich door een verhaaltje laten verleiden: kinderen zijn immers niet slimmer; maar volwassen menschen hooren liever een ernstige, geleerde verhandeling...’
- ‘Wat ge daar zegt, meent ge niet, jongen. Gij die even goed als ik in de hopstreek thuis hoort, en in den ‘pluktijd’ de schuren hebt bezocht waar plukkers en ‘plukkessen’ de frischgroene, geurige bellen één voor één of trosgewijze van de lange, ruwe ranken trekken, gij weet zeer wel, hoe soms de een of ander uit den hoop, om het eentonig, traag vorderend werk wat op te vroolijken, aan 't sprookjes vertellen gaat en urenlang de aandacht van oude en jonge toehoorders geboeid houdt... Daarbij, geef u eens de moeite van rond u te kijken. Wat wordt er schier nooit overgeslagen in een dagblad? Het mengelwerk. Ik ken menschen die alleen voor 't mengelwerk een nieuwsblad koopen, en dan eerst een blik gunnen aan het politiek en ander nieuws wanneer de feuilleton van den eersten regel tot het ‘wordt voortgezet’ verslonden is. Dat is zóó waar, dat men gemakkelijker een speld zou kunnen ontdekken in een bussel hooi, dan een krantendrukker vinden die niet, ingezien de aangeboren
| |
| |
gesteltenis en neiging van den lezer, met zijn feuilleton reklaam maakt voor zijn blad. Stap eens even bij een uitgever binnen en vraag hem welke boeken meest gezocht en gekocht worden. Hij zal u antwoorden: ‘Romans, novellen, geschiedenis, uno verbo, schriften die het verhaalkleed aangetrokken hebben.’ Werp een oogslag op de boekenkast, ik zeg niet van een geleerde of een specialist, maar van een gewoon lezer uit den burgerstand, ik wed dat er op tien werken acht verhalende zijn en maar twee die een onderwerp didaktisch verhandelen. En dat is ook niet te verwonderen, dunkt mij. De mensch is een gezellig schepsel, een wezen dat door zijn Maker voor het maatschappelijk leven bestemd is: heeft hij niet de spraak waardoor hij met den mensch in gemeenschap treedt; heeft hij niet gedurig den bijstand van natuurgenooten noodig? Hieruit volgt dat de mensch zich bij zijns gelijken thuis gevoelt, een voller leven heeft. Nu, het verhaal is niets min dan de trouwe afbeelding van het menschelijk samenleven. Moet het dan bevreemding baren dat bij de lezing van een verhaal, het vlaamsche ‘Soort zoekt soort’ en het oud latijnsche ‘Homo sum, et nihil humani a me alienum puto’ zijn onsterfelijke rechten doet gelden?
Vandaar dan ook de ongetemde reuzenmacht van het verhaal. Ge kunt niet begrijpen wat een woeling de ademtocht van een boeienden roman b.v. in den schoot der volkszee kan teweegbrengen, wat stormen hij kan ontbinden. Gij kent wellicht den bloedigen strijd door de slaven van Noord-Amerika gevoerd om het pand der vrijheid aan de menschendrijvers te ontrukken. Weet ge waaraan de Noord-Amerikanen de afschaffing der slavernij grootendeels te danken hebben? Aan ‘Oom Tom’, het meesterlijk verhaal van Harriet Beecher Stowe. Doch waarom over zee steken als ons eigen Vlaanderen voorbeelden aanbiedt? Van wanneer dagteekent
| |
| |
de geboorte onzer Vlaamsche beweging? Ik spreek niet van die beweging ontstaan binnen de wanden van een beperkten kring dwepende minnaars van hun land, maar van de geweldige opschudding, van het algemeen wakkerworden der groote Vlaamsche volksmenigte. Zien wij niet onwillekeurig terug op het jaar, op den morgen van dien dag waarop Hendrik Conscience zijn gloeienden ‘Leeuw van Vlaanderen’ in de wereld slingerde?
Zie, vriend, die macht van het verhaal hebben ook de boozen gekend en zij hebben er hun voordeel mee gedaan. Ik heb hier het eerste boekdeel van de ‘Portraits du XIXe siècle’ geschetst door Léon Gautier. Ik zal u eens lezen wat hij over een bijzonder slag van verhaal, over de Novelle schrijft: ‘Les ennemis de la Vérité, zegt hij, ont compris la force de ces contes jadis trop dédaignés et ils ont chargé plus d'une fois la Nouvelle de colporter l'erreur avec son sourire engageant. De là tant de petits romans révolutionnaires et impies; de là tant de récits élégamment lubriques. Dans un autre ordre d'idées, ou a vu les protestants se servir de la Nouvelle ainsi que d'un commissionnaire dont on ne sait pas se défier: de là ces contes honnêtes et ennuyeux qui se terminent par une citation de l'Ancien Testament... et par l'adresse exacte de quelque temple luthérien, calviniste ou wesleyen. Nous avons encore la Nouvelle humanitaire, la Nouvelle morale indépendante, etc.’ Wij kunnen er de socialistische romans bijvoegen van een Zola, van een Bellamy, van een Richter, of de liberale romans van Virginie Loveling en anderen. De roman, ziet ge, kan in de handen van een behendig schrijver de incarnatie worden van een oorbeeld, het levend en handelend lichaam van een stelsel, van een gedachte, van een strekking op welk gebied het ook moge wezen; en waar een denkbeeld zich onder zoo'n schitterende, verleidende, innemende gedaante voordoet, is de
| |
| |
instemming gauw gewonnen en het hart spoedig veroverd. Och, waarom waardeeren de katholieken niet beter den Tendenz-roman? Waarom gedoogen zij dat er roest knage aan dat scherp en machtig wapen? Zoowel als de goddeloozen op den wagen van dergelijk verhaal de vuilnis hunner dwalingen kunnen rondvoeren en er onze gezonde Vlaamsche streken mee verpesten, zoowel en veel beter kunnen de godsdienstigen, de christenen, de katholieken het voedzame brood der waarheid op hetzelfde voertuig naar steden en dorpen kruien en het aan het hongerend volk uitdeelen. Ik begrijp dat eerbare letterkundigen een hekel hebben aan romans waarvan trouwen de onvermijdelijke ontknooping is, waarvan duizend hinderpalen tusschen de liefde van Hans en Griet opgeworpen de duizendmaal hermaakte knoop zijn, en waarvan gevoelerig minnegekweel, laffe liefkoozerijen en wulpsche bijeenkomsten 's avonds in den maneschijn schering en inslag uitmaken. Doch zulke talentbezoedeling wordt van hen niet gevergd. Is er dan geen verhaal denkbaar waarin niet getrouwd wordt, of waarin althans het geduld van den lezer door geen verliefd gewawel op de proef wordt gesteld? Voorzeker, en zulke verhalen bestaan reeds. Ik heb daareven gewag gemaakt van socialistische en liberale romans. Als voorbeelden van katholieke romans op hetzelfde terrein, kan ik daar tegenover stellen: ‘Zonder God’ van R. Snieders en ‘In Werkstaking’ van Edg. Pattijn. De letterkundige waarde van beide werken laat ik, als buiten mijn bestek zijnde, onaangeroerd. Dit echter vraag ik: Is eerstgenoemd boek, dat het ‘onzijdig’ onderwijs door de beruchte liberale schoolwet in voege gebracht zoo behendig ontkleedt en zoo bloedig geeselt, niet geroepen om zooveel goed te bewerken als de ‘Sophie’ van Virginie Loveling bestemd is om kwaad te stichten? En is de gemelde sociale studie van priester Pattijn niet in staat om den
| |
| |
blinddoek van talrijke oogen weg te rukken, om het rag der begoocheling bij veel reeds door socialism aangetaste werklieden te verscheuren, of ten minste om het hollend ros van Marx, Bebel en Cre bij den teugel te grijpen en zooal niet te doen stilstaan althans te doen vertragen in zijn loop? Wie weet of zulke schriften niet veel doelmatiger zijn dan meetings, optochten, feesten, enz. want ‘verba volant’ maar ‘scripta manent’. Ik ben mogelijk wat overdreven; evenwel als ik de macht en het nut van den tendenz-roman wel overweeg, voel ik mijn achting voor hem zoodanig rijzen dat ik geneigd ben aan al die een pen kan bestieren toe te roepen: ‘Laat de rest vlotten en beoefent den Tendenz-roman!’
Hier hield mijn vriend op met spreken en staarde mij aan als wou hij op mijn gelaat navorschen of ik zijn overtuiging deelde.
- ‘Ge hebt gelijk,’ was mijn antwoord op zijn onuitgesproken vraag, ‘de tendenz-roman wordt te eig verwaarloosd; manlief, indien ik schrijven kon, wat zou ik...’
- ‘Beproef het: fabricando fit faber.’
Gent.
J.D.C.
|
|