Het Belfort. Jaargang 14
(1899)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 21]
| |
Christen IdeaalGa naar voetnoot(1).VII.Beati pacifici, quoniam filii Dei vocabuntur. Vrede! - hoe vreemd klinkt dat woord in eene wereld. overgeleverd aan den woeligen, hardnekkigen strijd van goed en kwaad, van ontheffend geluk en folterende smart, van heilige zielekracht en stoffelijk geweld. Op de hoogten van Santa Croce del Corvo, hadden eenige kloosterlingen hunne tent opgeslagen, hun huis gebouwd. Daar leefden zij in de stilte der afzondering, in de innigheid des gebeds. Geen klank steeg uit de wereld op, om hunne zalige eenzaamheid te storen; niets kwam hunne vrome rust, hunnen heiligen vrede rooven. Op zekeren dag trad een vreemdeling den rustigen pandhof binnen, en bleef sprakeloos in den ronde staren. Zijn somber gelaat, diep in de huik gedoken, ontsnapte aan 't gezicht. De overste naderde tot dezen geheimzinnigen reiziger en vroeg hem, op zachten toon, wat hij verlangde. Dante wendde zich om en antwoordde: ‘Vrede!’ Die kreet van Dante is de kreet der menschelijke ziel. Zij ook is hongerig, dorstig, doodbegeerig naar rust en bevrediging. | |
[pagina 22]
| |
Schijnt de vreugde haar te ver van haar verwijderd, een goed buiten haar bereik en het uitsluitend voorrecht des hemels, dan toch hijgt zij naar het onderpand van 't hemelsch heil, naar de vreugde der aarde: den vrede. In meesterlijke verzen heeft Potgieter het ingrijpend tooneel van Dante's vredezucht, te midden van zijn zwervend leven, vertolkt. Die beschrijving wordt voorafgegaan door eene vrije overzetting der zoete avondtoonen van den grooten dichter: ‘Aan 't heimwee is het avonduur beschoren!
Wie wordt op zee de star van 't west gewaar
En waant niet meer het droef vaarwel te hooren?
Wie staat niet stil, die in den vreemde zwerft,
Als over 't veld de klacht hem klinkt in de ooren
Dat ook deez' dag met al zijn luister sterft?’
Hoe schoon die verzen ook zijen, zij geven niet de melodie van het oorspronkelijke terug, de zoete toonen van 't Ilaliaansch, waarin Dante al de doordringende, streelende pracht des avonds schijnt getooverd te hebben: Era già l'ora che volge il disio
A' naviganti e' ntenerisce il cuore
Lo di ch' han detto a' dolci amici addio;
E che lo nuovo peregrin d'amore
Punge, se ode squilla di lontano,
Che paja 'l giorno pianger che si muore.Ga naar voetnoot(1)
Niet zonder reden verbinden de dichters den vrede met den avondstond. De avondpoëzie is met vrede doordrongen; zij ademt de zoete rust, voorgevoel en onderpand der zalige rust van hierna. Ook de Kerk - deze dichteres bij uitmuntendheid - heeft het gevoeld, en plaatst op het einde van den dag, bij het nijgen des avonds den wonderen lofzang, waarin Simeon al den | |
[pagina 23]
| |
weemoed der aarde wist te paren bij het zalige voorgevoel des hemels. Zoo schoon wordt dit besproken door den mystieken schrijver, Faber, in zijn meesterwerk vol zalving, zinrijkheid en diepe poëzie: The Foot of the Cross. ‘Age after age shall take up the strain. All the poetiy of Christian weariness is in it. It gives a voice to the heavenly detachment and unworldliness of countless saints. It is the heart's evening light, after the working hours of the day, to millions and millions of believers.’Ga naar voetnoot(1)
‘Nunc dimitlis servum tuum, Domine, secundum verbum tuum in pace!’
In pace! - Dat is de groote vrucht der christene veropenbaring; ook is de poëzie des vreden uitsluitelijk eene christene poëzie. De hemel scheen te ver aan deze arme heidenen, wier weemoed ons ontroert; en hun walgen van 't aardsche stierf alleen in wanhoop of bedwelming uit. Door het kruis, werd de schat des vreden aan 't afgetobde menschdom teruggebracht. Niet het lijden werd door het bloedig sacrificie te niet gedaan, maar de nuttelooze opstand, de verterende wanhoop, de martelende twijfel, al die gieien, die onophoudelijk knaagden aan het hart van den heiden, van den gekluisterden Prometheüs. In hunne plaats traden nu onderwerping en verzoening. Duizende zielen zochten de stille, den vrede des kloosters, en gansch eene literatuur, die men kloosterliteratuur zou kunnen noemen, ontlook in bloemen van kuische liefde en mystieke schoonheid. Pereltjes, zooals ‘Het daghet in den Oosten’ en 't ‘Soudaens | |
[pagina 24]
| |
Dochterkijn’ weerklonken tot op straat en markt; en die mystieke kunst, in de kloosters ontkiemd, bloeide onder 't volk in honderden liederen, sagen en legenden. Op de hoeken der middeneeuwsche straten rezen de sierlijke kapellekens met puntige spitstorens; de ijzeren lampen zwaaiden vóor de patroonbeelden. Kloosterpanden boden aan 't oog, het vergezicht hunner slanke zuilen, het frissche groen hunner wuivende boomen en onbetreden zoden. De kerken stegen uit den grond en riepen de droomende of schuchtere zielen, die bidden of mijmeren kwamen onder hunne hooge gewelven, bij de schitterende of zachtgekleurde glasramen, terwijl de zoete gregoriaansche zang, de zang des vromen vreden, de ware Kerkzang - onveranderlijk, plechtig, indrukwekkend als zij - in de verte weerklonk. Al die vreedzame indrukken, heel die innige mystiek der middeneeuwen wasemt u tegen, wanneer gij een boek openslaat, dat het ‘schoonste boek uit 's menschen handen,’ mocht heeten, ‘vermits het Evangelie ons van God komt.’ - Wij bedoelen Thomas à Kempis. Wie de Navolging Christi doorbladert, wordt als bij tooverslag verplaatst in eene andere wereld, de bovennatuuilijke wereld van heilig geloof en innigen vrede. Eenzaamheid, stilzwijgen, gebed omzweven de ziel, omgeuren het hert. Voor het oog rijzen de witte muren eener cel; een monnik - is het het witte monniksken van Memlings paneel in het museum van Antwerpen? - knielt op de bidbank voor zijn kruisbeeld, of zit te schrijven. Zou hij de verzen van den dichter prevelen: Blijf stil, mijn vredig hart, en rust!
In 't celleken is zoete lust.
Roep Jesus binnen, uwen vriend,
En sluit uw deurken, blij gezind:
Mijn hart! t'huis is de rust.Ga naar voetnoot(1)
| |
[pagina 25]
| |
Of beantwoordt hij aan de beschrijving van Longfellow in zijne Golden Legend, wanneer hij ons Friar Pacificus toont in het Scriptorium aan 't schilderen? It is growing dark! Yet one line more,
And then my work for to-day is o'er.
There, now, is an initial letter!
Saint Ulrio himself never made a better!
Finished down to the leaf and the snail,
Down to the eyes on the peacock's tail!
How sweet the air is! How fair the scene!
I wish I had as lovely a green
To paint my landscapes and my leaves!
How the swallows twitter under the eaves!
There, now, there is one in her nest;
I can just catch a glimpse of her head and breast,
And will sketch her thus in her quiet nook,
For the margin of my Gospelbook.
De vrede des kloosters zweeft over deze rustige verzen; hij zweeft nog over eene gansche stad, die den zelfden Longfellow begeesterde. Wanneer de reiziger het bekoorlijke Brugge binnentreedt, deze sluimerende schoone, zoo dichterlijk bezongen door onzen Ledeganck, dan wordt hij eensklaps verscheidene eeuwen achteruit getooverd. Het is of het verleden op eens voor zijn oog rees, met zijn vroom geloof, zijn heldhaftigen leeuwenmoed, zijne Vlaamsche pracht van tintelende kunstjuweelen. Niets overigens zal de droomerij van den wandelaar storen. De gansche stad is als een uitgestrekt begijnhof, een vredevol klooster. Het gras groeit tusschen de kasseien in de eenzame straten. De puntige gevels en nokken houden gemeenschap met elkander, maar niet met de schaarsche voorbijgangers. Als een sluier, hangen stilzwijgen en rust over de stede; en, wordt deze sluier soms gescheurd, verbroken door de helderklinkende noten van den beiaard, dan dalen daarna stilzwijgen en rust des te gevoeliger neer. | |
[pagina 26]
| |
Het uitgestrekte plein van de Groote markt is verlaten: Hallen en Belfort alleen brengen er leven in met hunne sierlijke lijnen. Op de Burchtplaats prijkt het juweeltje van 't H. Bloedkapelleken achter de lommerige takken der oude boomen. In de vaarten, overhangen met loof en groen, sluimert het verzilverde water in de schaduw der gothische nokken, uit dewelke de vierkanten toren van St-Salvators en de roode spitstoren van Onze Lieve Vrouw ten hemel stijgen. Waar het oog valle of niet, het is altijd op een voorwerp van schoonheid - a thing of beauty - dus van vreugde, op iets dat streelt, bekoort en verheft. Maar wil men Brugge ten volle genieten, dan moet men zich, langs het rustige begijnhof met zijne hooge boomen en zijn groen grasplein, naar het Minnewater begeven. - Het Minnewater! Hoe toch den indruk weergeven, die daar de ziel overmeestert voor die stille vlakte, bij een eentoonig grauwen hemel, met de drie sierlijke torens van Brugge in 't verschiet, stijgende boven al die schatten van kunst en schoonheid en als verbeeldende de grootheid, den zuiveren roem van ons Vlaamsch verleden. Keert men dan naar de stad terug, men vergete niet, in 't voorbijgaan, aan de bel te trekken van St-Jans gasthuis, en als jongsten indruk zijn hart te laven, te vermeien aan de kleinooden van Memlings schrijn. Hier isookde heerschendeindruk een indruk van vrede. - Vrede zweeft over die verre gezichteinders, zoo fijn afgewerkt als de voorgronden; zweeft in den klaren, vlietenden hemel, in het groen der boomen en het blauw der lucht. Vrede ontluikt in de gothische bloemekens, onder den voet der kuische heiligen. Vrede lacht in de oogen van Ursula en van de ‘elf dust maeghden’, bezielt haren moed, staalt hare standvastigheid en omgeurt ze met mystieke schoonheid. De benauwdheid der dood kan dien vrede niet storen, de zoetheid der verloving haar niet ontrooven. Der heilige schoon gelaat ademt steeds hetzelfde innig, bovenaardsch gevoel. | |
[pagina 27]
| |
En waaruit kwam dit gevoel, dat Memling begeesterde, dat over Brugge, als een doorschijnende sluier hangt? Waaruit? - Uit de verzoening, door den godsdienst teweeg gebracht, tusschen het hemelsche en het aardsche; uit de bevrediging, die hij verleende aan de heiligste drift der menschelijke ziel, de drift naar den hooge: - Excelsior! - uit het hemelsche lied, eens door engelen gezongen: ‘Glorie aan God in den hooge, en op aarde aan de menschen van goeden wil... vrede!’ | |
VIII.Beati qui persecutionem patiuntar propter justitiam, quoniam ipsorum est regnum coelorum.
Bij deze laatste zaligheid, rijst het ontzaggelijke leger der martelaren voor ons oog, rijzen de ontelbare scharen van dezen, die getuigenis gaven door hun bloed, die drie eeuwen lang het vruchtbaar zaad der waarheid, volgens Tertullianus' woord, in den akker der Kerk wierpen. Gelijk de eerste zaligheid, sluit deze laatste op de belofte des Hemelrijks. Hier nogmaals worden de eersten met de laatsten op gelijken voet gesteld, wordt de zelfde zaligheid toegekend aan helden geverfd en gepurperd in hun eigen bloed en aan deze nederigen, die alleen den inwendigen, verborgen kamp streden in het binnenste hunner ziel. De triomf, die beiden verwacht is de triomf van 't sacrificie. In de laatste zaligheid wordt vooral de grootschheid, de weelde van het sacrificie veropenbaard. Ook de oudheid had het voorgevoel, of liever eene flauwe herinnering van de noodzakelijkheid van 't sacrificie. Het sacrificie was de ziel van allen godsdienst, hoe ontaard ook. De tragische dichters wisten voordeel te trekken uit die grootsche gedachte, bij voorbeeld in figuren zooals die van Iphigenie, van Alceste. Maar de liefde voor het sacrificie ontbrak, het volle begrip van het offer faalde. Aan het kruis alleen behoorde de volle | |
[pagina 28]
| |
omvatting van dit gedacht; het bloedig sacrificie van Calvarië alleen moest de volle veropenbaring brengen Ook was dit goddelijk sacrificie het toonbeeld, de bron, de bezielende gedachte van die duizende sacrificieën, van die ontelbare bloedstortingen, die, drie eeuwen lang, de wereld bevruchtten. Hoe bont is niet het leger der martelaren! Hier verschijnt de maagd nevens den grijsaard, de rijke nevens den arme, de krijgsheld nevens den slaaf; geleerden, machtigen, verdrukten, ouden, jongen, ja, kinderen zelfs treden op, in vreedzaam gelid, allen juichend, stijgend, zegepralend; allen zingend hetzelfde lied, het lied der ontheffing en overwinning, het grootsche, eeuwenoude lied van 't jubleude sacrificie - Te martyrum candidatus laudat exercitus! Welk ideaal voor de kunst! De heldhaftigheid, de onsterfelijke glorie, het folteren der smart, het juichen der overwinning smelten saam tot een grootsch geheel, bezielende tot het einde der eeuwen de edelste kunstenaars in de christen geworden wereld. Hier staan zij allen gelijk: allen hebben de grootschheid van het sacrificie begrepen, de weelde van het sacrificie bezongen. Die gedachte mag als de grondgedachte gelden der christene kunst. Het christen ideaal is onherroepelijk het ideaal van 't Kruis! Niet alleen de kathedralen werden op het kruisplan gebouwd; dit plan dient tot grondslag aan alle vakken der kunst: bouwkunst, schilderkunst, letterkunde of muziek. De wet der smart, het ideaal van 't Kruis, hebben alle kunstenaars gehuldigd, zoowel Dante als Vondel, Milton als Klopstock, Caldeion als Corneille; zoowel Giotto als Fra Angelico, Raphaël als Michaël-Angelo, Rubens als Rembrandt; zoowel Beethoven als Mozart, Mendelssohn als Schumann. Geene aardsche grootheid zonder sacrificie. Die waarheid is alledaagsch geworden, zoodanig doordrong zij het christene menschdom. Maar eene tweede waarheid spruit uit deze eerste: | |
[pagina 29]
| |
het sacrificie is maar de voorhalle, de smartelijke overgang; in 't binnenste des tempels zetelt de onsterfelijke, luistervolle zegepraal. Zalig zijn zij die vervolging lijden, want hunner is het Rijk des Hemels! Uit den dood kiemt het leven; uit den nacht straalt de morgen; uit den verdorden tak, spruit het bottende blad Waar de oudheid slechts eene sterfelijke glorie kende tot vertroosting van het sacrificie, schemert voor 't oog der christene helden de onsterfelijke glorie des hemels. Hier verschijnen wederom deze aloude vrienden der menschelijke ziel: - het eindelooze, het eeuwige, - en doopen de kunst met eene verhevenheid, eenen adel, die zij vroeger niet kende. Dante schildert de folteringen der hel, de reinigende straffen des vagevuurs, maar bekroont zijne trilogie met het stralende Paradijs. Vondel werpt zijn Lucifer in het diepste der Hel, maar van boven schittert de Hemel in de volheid van zijn luister en licht, van zijne ongestoorde, onvergankelijke vreugd. Zoo rijzen, in de kathedralen, uit de duisternis van het Kruisplan omlaag, de slanke zuilen met hun luchtige gewelven naar den warmen, tintelenden schijn, naar den gouden gloed der avondzonnestralen. De vreugd inderdaad is het laatste woord van kunst en leven, een eigendom der Godheid zelve. De smart is voor een tijd, de vreugd onsterfelijk. Lof dan aan dezen godsdienst, die onuitputtelijke bronnen van vreugd deed opwellen, langs deze onze aardsche dreven! Die vreugd, zij borrelt op in den vrede, in de verzoening, die het christendom medebracht; zij schuilt in de sacramenten, die, als zeven stroomen, leven en liefde brengen aan het dorstende menschdom; zij ontluikt, als schoonheidsbloemen, in de duizende kunstwerken, die het oog streelen, verblijden en bekoren: in de steenen weefsels der kathedralen, in de fonkelende kleuren der glasramen, in de frissche tafereelen der oude meesters, | |
[pagina 30]
| |
in den zalvenden zang der kerkmuziek. Die vreugd, zij waait, als een koele adem, in het volkslied en in de poëzie, in de verzen van Longfellow, Uhland of Victor Hugo; in de boeken van Dickens, Andersen of Tourguenieff; in de landschappen van Corot, Millet of Huberti. Het Christendom alleen bracht den vollen klank der menschelijke harmonie, den glimlach in de tranen, het humor nevens den weemoed, het hooge bij het lage, de zaligheid na de smart, het eindelooze door het tijdelijke, den hemel boven de aarde, de Godheid in de menschheid. Dát is het aardsch leven, sedert Christus' veropenbaring; dát is het leven der kunst, dit hooger leven... which means life in life.Ga naar voetnoot(1)
‘Wij komen aan den voet van den Zaligheidsberg, uit wiens hoogten de nieuwe wet der volmaaktheid tot de verste einden der wereld uitging Wij zien de scharen der uitverkorenen naar boven stijgen, ieder in zijn gelid. Eerst de Armen, vermoeid en afgemat; - hier en daar, onder de groote menigte van hen, die hun brood eten in het zweet des aanschijns, verschijnt iemand, die op aarde groot, edel en rijk was, maar arm volgens den geest. De Zoetaardigen volgen, zoevend als eene duivenvlucht. Dan komen de Treurenden, op de stappen van den Man van smarten, met bedekten hoofde stijgend, langs het enge, veilige pad der droefheid. Na hen verschijnen Dezen, die naar God hongerden in de hevigheid des geestes; zij snellen naar boven en groeten niemand onderwege. De Barmhartigen volgen, hunne handen vol aalmoezen, die aan rozen gelijken. Achter hen, komen de Reinen van harte, den berg beklimmende met de snelheid des bliksems, den luister eens straals. De Vredestichters stappen aan, zoo statig in de majesteit hunner kalme blijdschap. Eindelijk, achteraan, komen | |
[pagina 31]
| |
de Soldaten van Christus, de herauten van den Heiligen Geest in eene zondenwereld, die ze, om hunne liefde, versloeg en vermoordde. Al deze scharen stijgen naar omhoog.’ Met deze edele lijnen, sluit Cardinaal Manning eene studie over de acht Zaligheden. Wij eigenen ons zijne woorden toe om ook deze nederige studie over kunst en heiligheid te sluiten. Men ziet het, al de reien der heiligen stijgen naar omhoog. Ook de kunst moet hen volgen; ook de kunst moet haren blik gericht houden op dat nooit bereikt ideaal van Waarheid, Schoonheid en Liefde, dat de christene leering vóor de wereld deed oprijzen; ook de kunst moet, harer zending getrouw, denken aan haar oorsprong, aan haar einde: het eeuwige, het eindelooze, den eenigen, levenden, aanbiddelijken God!
6 December 1898. M.E. Belpaire. |
|